Eric de Vroedt is een geëngageerd regisseur. In zijn indrukwekkende tiendelige reeks mightysociety behandelde hij actuele thema’s op een vaak nietsontziende wijze. Hij zat ermee bovenop de tijdgeest, en met hem zijn publiek. Voorstellingen die onontkoombaar waren, zowel in hun inhoud als in hun vorm. De ene keer slenterde je van kamertje naar kamertje om zeer intiem te worden geconfronteerd met de diepste verlangens en dromen van jonge mensen (mightysociety 5), een andere keer ging een acteur op de vuist met de regisseur die zich tussen het publiek bleek te bevinden (nummer 8, ‘De Wilders-musical’).

Heel raar is het dus niet dat De Vroedt voor zijn tweede grotezaalproductie bij Toneelgroep Amsterdam zijn oog heeft laten vallen op John Osborne, de angry young man van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Hij moet een verwantschap hebben gevoeld met de schrijver die zich woedend kon maken over maatschappelijke kwesties en vond dat het theater een uitstekende plek was om die woede te ventileren. De Vroedt koos voor De entertainer, een stuk opgebouwd uit dertien ‘acts’ waarbij om en om geschakeld wordt tussen een optreden in een club en een scène thuis. Voor de scheiding van die twee gaat er telkens een enorm glittergordijn omlaag dan wel omhoog. Hoog daarboven hangen in oplichtende letters de woorden Every Night, Party Night.

In de clubscènes zien we een tweederangs komiek trachten het publiek te vermaken, waar hij maar zeer zelden in slaagt. Gijs Scholten van Aschat speelt deze mislukte entertainer alsof de tijd vijftig jaar heeft stilgestaan. Kijkend naar hem kun je het niet meer dan terecht vinden dat deze vorm van variété is uitgestorven. Hij ís geen entertainer, hij maakt er een parodie van. De grappen zijn belegen, de liedjes net niet zuiver gezongen. Als het de bedoeling was om de teloorgang van dit genre te tonen dan slaagt De Vroedt daar volledig in. Maar daarmee wordt tegelijk ook de angel uit dit stuk gehaald, in die zin dat het veilig weggezet kan worden als niet langer relevant. Zo van: ach ja, de jaren vijftig.

In de thuisscènes wordt het verhaal verteld van drie generaties variété-artiesten. Het toneelbeeld toont een gigantische, taps toelopende tunnel. Grijs en kaal, met aan het eind een burgerlijk interieur dat door de perspectivische vertekening de schaal van een poppenhuis heeft gekregen. Extreem klein-burgerlijk dus eigenlijk. Zou dat de suggestie zijn? Geen idee, want afgezien van de eerste en een latere scène speelt alles zich voor op het toneel af. Daar ontmoeten we de familie Rice die geen antwoord heeft op de snel veranderende wereld, hetgeen zich uit in nostalgische overpeinzingen, ruzietjes om niks, verdriet om een verloren zoon, en veel langs elkaar heen praten. Nee, deze familie lijkt niet meer te redden.

De regie heeft voor deze familiescènes gekozen voor een extreme vorm van non-communicatie. Van interactie tussen de personages is amper sprake, de meeste teksten gaan recht de zaal in. De afstand die al gevoeld wordt in de club-scènes is hier nog sterker aanwezig. Het ‘ontroerende en meeslepende feestje’ dat De Vroedt wilde aanrichten om de ondergang van de familie Rice nog enigszins dragelijk te maken, blijft uit. In dit moeizame concept valt er voor de acteurs weinig eer te behalen. Het drama blijft ver weg, de humor slaat voortdurend dood.

Nee, De entertainer is bepaald niet om te lachen. Daar doet zelfs een Hans-Libergje niets aan.

Foto: Jan Versweyveld