Zijn vrouw is net overleden, vertelt Ton Kas, terwijl hij wat onhandig met een knuffelbeer in zijn grote handen staat. Nee, rouwig is hij er niet om dat die kolos van een echtgenote van hem er niet meer is. Al bij de eerste ontmoeting moest hij niets van haar hebben. Kas raakt er niet over uitgepraat.

Als Fred, een volkse figuur in glimmend blauw pak die graag een pilsje drinkt, stond Kas de afgelopen drie dagen in De Kleine Komedie met zijn moppenprogramma De eerste – Klootviool. Een moppenprogramma ja. Geen tot nadenken stemmend cabaret, geen verfijnde kleinkunst, maar moppen, anderhalf uur lang, en niet bepaald van het delicate soort. Uit zulke kringen komt Fred nu eenmaal niet. Zijn vrouw mocht vanwege haar simpelheid voor half tarief naar de psycholoog, zijn schoonvader moest zijn gulp openzetten om tot elf te kunnen tellen – dan weet je het wel.

Kas vertelt het allemaal met een uitgestreken gezicht. Hij banjert wat balorig heen en weer over het podium. Trekt een biertje open, schenkt zichzelf een tequila in (elke dag dronken is ook een geregeld leven), terwijl hij kauwend op zoutjes en kaastoastjes over het leven vertelt. Geen vrolijke geschiedenis, dat leven van Fred. Het begon onderaan de heuvel en sindsdien ging het alleen nog omlaag.

Vrouwen en drank, dat waren de constanten. Op beide valt een hoop te kankeren. En nee, hij is niet gaan drinken om leuker over te komen op zijn vrouw, hij deed het zodat zij leuker overkwam op hem. Die Christine van hem, nog vegetariër ook – niet omdat ze zo van dieren houdt, maar omdat ze een kuthekel heeft aan planten .

Zo ouwehoert Kas voort. In feite is zijn moppenprogramma de troosteloze monoloog van een notoire zwartkijker. Een cynicus die in zijn leven te weinig geluk heeft gekend om er nog in te geloven – maar ergens toch ook met een klein hartje, en eenzaam bovendien. Dat maakt Freds personage interessant, kwetsbaar soms, als uit zijn woorden blijkt hoe zijn vrouw hém zag – geen portret om blij van te worden.

Het jammere is dat elke derde zin in deze voorstelling – geheel volgens de opzet – een mop is. Vaak een seksistische, meestal een flauwe, een enkele keer een waarom je moet grinniken. Het is een aardig theaterexperiment, dit ‘guerrilla cabaret’ zoals Kas het zelf noemt, maar zoveel meligheid achter elkaar, dat wordt vlek op vlek. Dan kan een grap niet worden ingekopt na een serieus moment, want er zijn geen serieuze momenten. Kas is een prachtacteur, toonde hij onlangs nog in Diederik Ebbinges film Matterhorn. Als hij zich meer zou richten op het spel en minder op de moppen zou zijn voorstelling niet alleen aan diepte winnen, gek genoeg zou de humor er ook wel bij varen.