Bij binnenkomst zien we een decor van lage langgerekte pyramidevormige objecten en links daarachter een halve cirkel van half-doorzichtig materiaal aan touwen opgehangen. Wanneer we zitten, horen we klanken van aangestreken instrumenten. Van achter één van de bouwwerkjes rechtsvoor verschijnt een strijkstok en horen we een viool. Vervolgens steekt een hippe schoen met een been eraan in de lucht.

Achterin links zien we de contouren van een contrabas, die we ook horen. Ergens achterin steekt een fluit van achter zo’n rotsje vandaan, die we ook horen. De violist en de fluitist laten zich zien, een jonge man en een jonge vrouw. Rechts halverwege is er nog een instrumentalist, op de rabab, een extravagant uitziend traditioneel Arabisch strijkinstrument met een enigszins rasperige toon. De bespeler ervan, Hamza Amrani van het Amsterdams Andalusisch Orkest, bespeelt eerst zo rauw mogelijk de lage registers, die zo bijna als geknor klinken. De andere spelers, Dwight Breinburg en Marlies Bosmans, lachen hem uit en de zaal lacht mee.

Maar er was nog een vierde instrument, links achterin, de contrabas. Als een reus die uit zijn slaap wordt gewekt horen we steeds meer geluid uit die richting komen, en langzaam komt de bespeler ervan, Rémy Dielemans, overeind. De andere drie vinden het maar eng en stuiven uiteen. Vergeten is de pesterige lacherigheid over Amrani’s rabab. Sterker nog, de muzikant blijkt nu zelfs de held van de groep, als hij, nu spelend op een ud, de oriëntaalse luit, de ‘vreemdeling’ benadert, en op diens bas passende melodieën ontlokt. Iedereen deinst meteen weer terug. Maar nu wint de nieuwsgierigheid en geleidelijk aan vinden de anderen dat reusachtige instrument ook wel interessant, en ook die jongeman die het bespeelt.

Geleidelijk aan spelen de musici steeds meer samen. En als de rabab er weer bij wordt gehaald wordt er niet meer om gelachen, ook niet door het publiek. Het moge duidelijk zijn dat deze voorstelling gaat over groepsdynamiek, uitsluiting, misschien zelfs ook wel pestgedrag, vooroordelen en discriminatie. Ook de jongsten onder de doelgroepen vanaf zes jaar zullen vast thema’s herkennen, uit de familie of van het schoolplein. En dat alles aan de hand van een geraffineerd spel met muziekinstrumenten. Daardoor worden de ‘boodschappen’ nergens opdringerig, integendeel, alles blijft licht, en vermoedelijk voor kinderen invoelbaar.

Aanvankelijk blijft de bassist toch een beetje een loner. Zoals wanneer op zeker moment de drie andere instrumentalisten een choreografietje uitvoeren met pasjes waarin de bassist met zijn logge instrument niet kan meegaan. Weer een uitsluitingsmoment?

Maar: de bassist vindt er iets op. Hij gaat tegengestelde bewegingen maken. En dat ziet er geweldig uit, de choreografie bestrijkt nu het hele speelvlak. En de tegenbeweging correspondeert precies met wat de bas vaak doet, een contrapunt, een solide basis door tegenbewegingen, in de Westerse klassieke muziek, in de jazz en in oriëntaalse muziek.

Intussen klinkt geregeld de prachtigste Andalusische, Abbasidische, Turkse, Armeense en Sefardische (Arabisch Andalusisch-Joodse) muziek. De ud-speler biedt de bassist op zeker moment zijn instrument aan, en als die daar ook welluidende klanken op weet te produceren, later ook op een Turkse Bouzouki die hij tevoorschijn weet te toveren, is het pleit helemaal beslecht.

Voormalig outsider de bassist wordt op een gegeven moment zelfs een held. De stoffen cirkel achter is door de touwen die hem half overeind houden verbonden met een touw dat rechtsvoor op het toneel naar beneden hangt. Geregeld proberen de musici, in volgorde van opkomst, aan het touw te trekken. Zanger, percussionist en vioolspeler Dwight Breinburg probeert het met veel stoere bravoure. Het personage van fluitist Marianne Noordink zet zusterlijke overredingskracht in. Ud- en rababspeler Amrani komt een klein beetje verder door aardig te zijn. Maar heel veel gebeurt er telkens niet. Totdat de bassist op het idee komt om het met z’n vieren te proberen. En ja hoor, daar komt het gevaarte achterin in beweging en ontrolt zich een steeds voller en warmer belichte beweging.

De première werd ogenschijnlijk cool, aangenaam casual gespeeld. Dat kan komen doordat de voorstelling al een aantal malen voor scholen – het meest kritische publiek – was opgevoerd. Het viel ook op hoe de musici ook in komisch en soms zelfs tragikomisch acteertalent tegen elkaar opgewassen waren. Laat ik het zo zeggen: ik zag kort geleden een optreden van leden van het Amsterdams Andalusisch Orkest met onder meer een erg goede ud-speler. Bij deze voorstelling dacht ik wat grappig dat ze twee goede ud-spelers hebben. Totdat het tot mij doordrong dat dezelfde speler van toen hier tot een theaterpersoonlijkheid was getransformeerd.

Foto: Bart Grietens