Het publiek aan het dansen krijgen. Nergens is dat zo moeilijk als op een Nederlands dansfestival, lijkt het. In The Dancing Public danst en rapt choreograaf Mette Ingvartsen de sterren van de hemel, maar haar toeschouwers blijven in een toeschouwende mood, en durven zich pas na de voorstelling enigszins te laten gaan.

In een donkere studio annex concertruimte in het voormalige Pieter Baan Centrum in Utrecht – zo toepasselijk – doen de uitgekiende technobeats van Anne van de Star hun werk. Vaak zijn ze counter- of zelfs off-beat, en weet ook Ingvartsen weg te blijven van het bewegen op de tel. Het tegendraadse beklemtonen geeft de toeschouwer minder grip op het ritme, waardoor er ruimte ontstaat voor de teksten, die net als de gang van de danser door de ruimte een haast rituele structuur hebben.

Even denk je nog dat het over corona gaat, maar nee: we zijn in de veertiende eeuw aanbeland en maken kennis met een vrouw uit Straatsburg, die haar kind na de geboorte niet kan zogen. Uit wanhoop gooit ze haar baby over de brug in de rivier en kan daarna niet meer ophouden met bewegen. Er vormt zich in de loop van dagen een kleine menigte die met haar mee doet en het stadsbestuur zorgen baart. Ze huren muzikanten in om de lijven tot bedaren te brengen, tevergeefs.

Jaartallen en ziektes of andere plagen, van de pest tot The Great Depression, hebben mensen tot dansen aangezet. Als voetnoten bij de huidige dance cultuur, verwijst The Dancing Public naar een eeuwenoude traditie van verzet en exorcisme. Stress wegdansen en uiting geven aan onmogelijke gevoelens en gedachten is van alle tijden. De huidige rave-cultuur staat niet op zichzelf.

Van tussen het publiek beklimt Ingvartsen zo nu en dan een klein podium. Daar kan ze boven het publiek uittorenend met haar lichaam meer uitgesproken gebaren maken dan wanneer ze tussen het publiek danst. De cadans in haar lichaam is aanhoudend. The beat never stops. Maar modulerend met licht, geluid, ruimtegebruik, beweging en teksten, ontstaat er een hedendaagse variant op de dodendans, waar everymen of alleman voorbij trekt en een stem krijgt.

De overgave van Ingvartsen is steeds beperkt. Ze zapt overtuigend door eeuwen en door genres, door soorten van beats en stemmingen van het lichaam. Ze zoekt de grens op, bijvoorbeeld met haar tong ver uit haar mond en haar handen krabbend over haar bovenbenen, maar gaat daar nooit overheen. Het is zeer aanstekelijk, maar nooit gebiedend, zoals een traditionele ringmaster zijn publiek zou oplieren.

Ook het licht van Minna Tiikkainen beweegt precies op die grens tussen echte club en toeschouwersruimte. Dansvloer en theaterblik verdragen elkaar niet alleen, maar schrijven door elkaar een logica van pulserende verwerking van pijn en moeite. Het blijft jammer dat een groot deel van het publiek niet weet te bewegen, waardoor ze de danser terug fixeren in de rol van entertainer.

Nadat Ingvartsen nog een flinke tik heeft uitgedeeld aan negentiende- en twintigste-eeuwse zielenknijpers (‘He thinks he can cure us by giving us drugs, he thinks he can cure us by locking us up’) eindigt ze met een prachtige ambient song, verstild, verwijzend naar het repertoire van David Sylvian, Fripp, Eno. Haar lichaam verdwijnt in het halfduister tussen het publiek, alleen haar stem blijft hangen tussen ijle, doffe klanken. En ja, dan na afloop reageert het publiek uitbundig.

The Dancing Public past in een brede trend van choreografen die in clubdans en rave geïnteresseerd zijn. Opnieuw vraag ik mij af waarom het programmeurs in Nederland niet lukt om het juiste publiek en de juiste ambiance voor dit choreografisch werk te organiseren. Waarom staat dit werk niet in Paradiso? Of: waarom weet echt uitgaanspubliek deze voorstelling niet te vinden? Ontbreken in Nederland misschien stomweg de opvolgers van Nighttown en De School?

Foto: Hans Meijer