Je moet wel over een grote portie (over)moed beschikken, wil je een onbekende kleinkunstenaar aankondigen als ‘de nieuwe Kees Torn’. Mimik en Brut, twee cultuurhuizen in Deventer die Robin Bleeker de theaterwereld insturen, durven het aan met de voormalige stadsdichter van Deventer. En helemaal onzinnig is die vergelijking niet.

Nee, de nieuwe Kees Torn is hij niet, ook al lijkt hij net zo verward. De nieuwe Torn hebben we trouwens al met Jan Beuving. Maar Bleeker bevindt zich zeker in de traditie van de grote taalkunstenaars, als Ivo de Wijs en Kees Torn. In 2003 behaalde hij als jongste deelnemer ooit de derde prijs op het Amsterdams Kleinkunst Festival. In het juryrapport stonden lovende woorden als ‘taalvirtuoos’, ‘intelligent’, en ‘fantastisch observatievermogen’.

Omdat hij het niet altijd even nauw neemt met het metrum van zijn liedteksten, zouden we hem misschien nog wel meer een onecht kind van Hans Dorrestijn kunnen noemen. Dezelfde onbeholpenheid, dezelfde problemen in het sociale verkeer, maar met een vlijmscherp oog voor de ongerijmdheden van het leven.

Voor Bedankt voor alles (zijn tweede programma na Welkom in de War) schreef Bleeker een aantal prachtige liedjes. Zo bezingt hij hoe hij als solitair buitenbeentje het agressieve schoolleven wist te ontvluchten door zich te laven aan kunst op zijn zolderkamertje. Daar vertelde Bob Dylan hem over de wind, Paul van Vliet over de zee en Herman Gorter over de lente. Voor hem behoort de kunstenaar – net als mensen die werken bij de politie, in de zorg of in de bouw – tot de vitale beroepen.

In 2022 verscheen zijn dichtbundel Wat zo veelbelovend begon (een titel die uit de pen van Dorrestijn had kunnen komen), waarvan hij nog vele dozen in huis heeft staan. En aangezien dichters meestal krap behuisd zijn, is dat wat lastig. Net als Dorrestijn weet ook Bleeker treurigheden zeer geestig aan te kleden. Zijn melodieën en pianospel zijn opmerkelijk, niet zo klassiek geniaal als Torn, maar een bijzonder mengsel van lyrisch-melodieus en honky tonk-kermis, met een vleugje Kurt Weill dwarsigheid. Zelf na heel veel luisteren is bijna geen enkel nummer makkelijk na te zingen.

Je krijgt sterk het idee dat Bleeker het liefst een kleine eeuw eerder geboren had willen zijn. In het lage tempo van de jaren vijftig, zonder social media stress, zou hij zich als volwassene perfect op zijn plek hebben gevoeld. Afgezien van zijn kleurrijke sneakers, lijken zijn kleren uit de kringloopwinkel te zijn gehaald, die daar al meerdere decennia in een vergeten hoek hangen, met als enige wens: het moet zwart zijn.

Hij zegt liever ‘verhip’ dan een van de moderne krachttermen, die dan toch weer om de haverklap veranderen. In het lied waarin hij zijn ouderwetse uitstraling toelicht en ingaat tegen de wens van zijn manager om hem een meer eigentijds voorkomen te geven, maakt hij van ‘verhip’ ook heel slim de eerste persoon enkelvoud van een werkwoord. En zo verdraait hij de taal veelvuldig. Zo is een medische medewerker bij euthanasie een verloskundige en beseft hij dat hij voor een buitenstaander toch wel erg veel binnen zit.

In Bedankt voor alles probeert hij zijn vriend Maurice tot een beetje positivisme op te beuren. Wat meer de deur uitgaan, iets meer van het leven maken dan alleen maar uitrekenen hoeveel jaren je nog hebt om het leven te vergooien. Het lijkt er sterk op dat Maurice de tweede helft van Bleeker zelf is. Zo lang hij zichzelf een beetje weet op te jutten, zullen we Bleeker gelukkig nog wel vaker in het theater gaan zien.

Foto: Femke Teussink. Onze recensent was aanwezig bij een try-out, met toestemming van de speler om te schrijven.