Een ziekenhuisbed in een zee van boeketten. Het is een prachtig beeld dat Pascal Rambert neerzet in Actrice. Niet alleen de scenografie, ook de regie en tekst zijn van zijn hand. Hij schreef het toneelstuk oorspronkelijk voor het Moskous Kunsttheater met de actrice Eugenia Dobrovolskaia in het achterhoofd. Omdat budgettaire problemen het stuk daar van het toneel hield, bracht Rambert het dit theaterseizoen zelf op de planken bij Théâtre des Bouffes du Nord.

De vrouw in het ziekenhuisbed is Eugenia (Marina Hands), gevierd actrice, bezig aan haar eindspel. Haar ouders waken over haar en ze krijgt bezoek van haar zus Ksenia (Audrey Bonnet) en haar man, van haar eigen echtgenoot en kinderen, en van verschillende bevriende regisseurs en acteurs die afscheid komen nemen. Onderhuidse spanningen komen naar boven (‘bij jouw sterven komen alle monsters naar buiten’, stelt Eugenia’s vader treffend) en er wordt uiteraard veel gepraat over de grootste liefde van Eugenia: het theater.

De Russische achtergrond van het stuk komt voornamelijk terug in de namen. Een aantal keer wordt (voornamelijk in het begin van de voorstelling) een parallel gesuggereerd tussen de toestand van Eugenia en die van het land. Maar veel verder dan ‘dit land crepeert, net als Eugenia’, wordt die parallel niet uitgewerkt. Een echte visie op de staat van Rusland heb ik niet uit de voorstelling kunnen halen.

Spil van Actrice zijn de twee zussen. Als gelijken opgevoed, zoals hun moeder opmerkt, maar totaal verschillend. Erg origineel is Rambert niet in zijn typering van de twee zussen. De nu succesvolle manager Ksenia kleedde vroeger poppen netjes aan, terwijl de altijd naar vrijheid hunkerende Eugenia in de modder speelde. Tegenover de vrouwen blinken de mannen uit in onvermogen, met echtgenoot Pavel (Jakob Öhrman) voorop. Hij is een brok onmacht die als een stormram over het toneel gaat, roepend dat hij haar niet zal laten sterven, terwijl hij dronken door zijn hoeven zakt. Het cliché van de alcoholistische kunstenaar (‘een briljant regisseur’, benadrukken twee actrices), weet hij niet te ontstijgen.

Het is tekenend voor de tekst van Rambert, die regelmatig in de clichés blijft hangen waarmee hij lijkt te willen spelen. Hij ondermijnt zijn eigen poëzie met te letterlijke passages. Wanneer een bevriende regisseur zijn bewondering uit voor het Nō-theater, zit dat zeer gekunsteld in de dialoog geïntegreerd. Het is alsof hij een mini-college geeft. En ook de hoeveelheid metaforen en symboliek in de dialogen drukt op de geloofwaardigheid ervan. Zo worden alle associaties die de bloemenzee oproept in de tekst uitgespeld, waardoor het beeld zelf aan zeggingskracht verliest en de toeschouwer haar of zijn eigen associaties niet meer kwijt kan.

En dat raakt aan iets anders: veel van waarover wordt gesproken, wordt niet in praktijk gebracht. Zoals de kracht van verbeelding. Want om verbeelding haar werk te laten doen, moet je ruimte creëren. Ergens in de voorstelling merkt Eugenia op hoe sterk stilte kan werken in het theater, en dat acteurs en toeschouwers bang zijn voor die stilte. Helemaal waar, maar ook deze voorstelling gaat die stilte niet aan. Er is gedurende twee uur nauwelijks een moment waarin niet wordt gesproken. En dat spreken bestaat dan ook nog vaak uit tegenover elkaar gezette monologen, meer dan dialogen. Luisteren (nog zoiets waarvan het belang wordt benadrukt), schiet er bij veel van deze mensen bij in.

Maar daartegenover staan ook een aantal parels van scènes. Zoals die tussen de zussen, wanneer ze elkaar eindelijk alles vertellen wat ze jaren lijken te hebben opgepot. Fantastisch dynamisch geacteerd door de twee actrices. Of de delirische openingsmonoloog, waarin Eugenia door nachtelijke spookbeelden wordt overvallen. De hele scène speelt zich af in een nagenoeg donkere ruimte, het zeer spaarzame licht slechts genoeg om contouren waar te nemen. De stem en bewegingen van Hands doen hier al het werk; roepen in de verbeelding van de toeschouwer de hersenschimmen op die haar plagen. En al overtuigde Actrice mij als voorstelling dan niet geheel, voor scènes als deze ga ik met liefde naar het theater.

Foto: Jean Louis Fernandez