Coronamaatregelen en zeecontainervoorstellingen; het lijkt op het eerste gezicht niet de beste combi. Want hoe hou je het virus op afstand in een zeer kleine, afgesloten ruimte waar hooguit een op zolder opgeduikelde tafelventilator voor enige luchtverversing zorgt? Maar Over het IJ Festival laat de jongste makers uiteraard niet in de steek en presenteert ook dit jaar weer een volwaardig, twaalfdelig zeecontainerprogramma – coronabestendig, uiteraard.

En dus kwamen makers en toeschouwers meer dan in voorgaande edities (deels) uit de zeecontainer. Meteen maar een groot compliment aan makers en organisatie: bij geen enkele voorstelling voelen de corona-aanpassingen als een compromis of lijken er vanwege het virus artistieke concessies gedaan te zijn. Integendeel: de vaak onverwachte settingen zijn stuk voor stuk betekenisgevend en dus van grote toegevoegde waarde aan het artistieke product. Het maakt een rondje langs de zeecontainers dit jaar misschien nog wel avontuurlijker dan anders.

Soms neemt het publiek plaats op een ruime tribune tegenover een of meerdere open containers, waar de voorstelling zich rondom afspeelt. Er zijn ook doorlopende performances, waar hooguit een toeschouwer of vier tegelijk in de container welkom is, maar die je eventueel meerdere keren tijdens een bezoek kan bekijken. In een enkel geval fungeert de container letterlijk als container: een opslagruimte waar we alleen iets uithalen, om vervolgens daarmee het festivalhart op te gaan.

Contact met de fysieke omgeving
Dat is het geval bij Collective Container van interdisciplinair theatermaker Rosa Vrij. In haar zeecontainer huist een andere container – of althans het skelet daarvan. Performer Ylva Rietman leidt deze interactieve performance, in waardige, licht strenge stilte. Gezamenlijk tilt het publiek de tweede ‘container’ uit de zeecontainer, draagt die langs de terrassen en de andere bezoekers en demonteert het object een stuk verderop in het festivalhart, ten overstaan van een grote tribune waar nietsvermoedend publiek de deelnemers – performers inmiddels – geïntrigeerd gadeslaat.

Collective Container is Vrij’s reactie op de coronatijd, waarin we, na een opmars van de virtuele realiteit, het contact met de fysieke omgeving om ons heen enigszins zijn kwijtgeraakt. Door ons collectief tot materialen, de omgeving en elkaar te laten verhouden, lijkt Vrij met haar performance een rehabilitatie van die fysieke wereld voor ogen te hebben. Het in elkaar zetten, over het terrein manoeuvreren en het proces van demonteren vergen concentratie en precisie, woordloos dirigeert Rietman deze exercitie. Zodoende voel je je als deelnemer al snel verantwoordelijk voor het object, voor elkaar en voor de performance in het geheel. Bij een tweede performance zet een nieuw publiek de constructie overigens weer in elkaar en terug in de zeecontainer.

Choreografie van het chillen
Een aantal performances is de hele middag en avond doorlopend te bezoeken, en ondervangt op die manier de coronabeperkingen. Lara van Hoof en Sanne Bokkers presenteren de hangende jeugd haast als studieobject, in het curieuze Ik ga gewoon wel even daarheen… Publiek kan in een doorlopende performance in omringende containers plaatsnemen om het (gebrek aan) gedrag en rituelen van de verveelde jongere te observeren. Hun choreografie van het chillen is hilarisch en – gek genoeg – verveelt geen moment.

In Weef // race scheidt een groot weefraam de toeschouwers met performers Lieve Fikkers en Hélène Vrijdag. Voorzien van een grote hoeveelheid textiel, zijn ze allebei geconcentreerd aan het werk, prevelend zinnen als ‘time goes by so slowly’ zingend. Deze doorlopende performatieve containerinstallatie, die je zo lang of kort kunt bezoeken als je wilt, baseerden ze op de weefwedstrijd tussen Arachne en Athene. Fikkers en Vrijdag geven met deze verstilde performance vorm aan  een paradoxaal concept: een wedstrijd in vertragen. Een welkome reactie op de prestatiemaatschappij: wie kan het bereiken van iets, het langst uitstellen?

Collectieve destructiedrang
In de horrorperformance Daisies (geïnspireerd op de gelijknamige film van Věra Chytilová) ontmoeten we drie angstaanjagende jonge vrouwen (Remy Meeuwsen, Esther Ymkje van Steenis en Emma Vermeulen) in hun al even angstaanjagende habitat, die in alles kinderlijke onschuld uitstraalt: in twee opgestapelde (open) containers tegenover een grote tribune hangt een schommel, staat een kinderbed en hangen de muren vol met platen van vlinders. Maar schijn bedriegt: niks lieflijks is aan hen besteed.

In deze korte voorstelling ontdekken ze het gevoel van bevrijding dat (fysieke) pijn teweeg kan brengen: zowel het toebrengen ervan als het ondergaan – en de inherente verslaving aan beide. In een energieke vechtsequentie vindt op enig moment zelfs een van de toeschouwers zichzelf met een vork prikkend in de navel van een van de spelers terug. De performers – die samen collectief Blond & Cynisch vormen – maken de toeschouwers zo mooi deelgenoot van dit onderzoek naar onze collectieve destructiedrang. De voorstelling is lekker weird en beklijft daardoor absoluut, al blijft het wel te veel hangen in vorm, waardoor het nergens écht kwetsbaar – en dus pijnlijk – wil worden.

Spartelen in het water
De monoloog Backspace imponeert alleen al met de prachtige setting: publiek kijkt vanaf een stellage over de rand van de zeecontainer neer op de speler, die languit in een laag water ligt. De voorstelling speelt zich af tijdens een verdrinkingsdood; het personage blikt terug op flarden van herinneringen die hem gevormd hebben.

Regisseur Leonie Kuhlmann schreef een mooie monoloog, waarin ze fragmenten uit een leven componeert tot een mozaïek waarbij de toeschouwer zelf in gedachten de scherven aan elkaar mag lijmen. Jurriën Trappel speelt zijn personage ingeleefd, met veel op het publiek gerichte emotie. Zo ontvouwt zich gaandeweg het beeld van een opgroeiend kind met een depressieve moeder, die vervolgens zelf ook moeite heeft zich aan iemand te binden.

Backspace is een mooi, helemaal af kleinood. De bak water waarin het personage ligt staat niet alleen voor de gracht waar hij na een avond stappen in verdrinkt, maar komt symbool voor te staan voor zijn hele leven. Leven is voortdurend spartelen, en je hoofd boven water proberen te houden.

Rafelig punkprotestlied
Voor Echo Kamer ging theatermaker Anne Reitsma in gesprek met inwoners van Tuindorp-Oostzaan, waar gentrificatie de honderd jaar oude wijk hevig in haar greep heeft. De ‘oorspronkelijke bewoners’ vinden zich in hun ideeën over de wijk vaak lijnrecht tegenover de hippe yuppen met pluktuinaspiraties. Reitsma dacht: ik noteer alle perspectieven en bundel ze samen in één lied. Kunst verbindt, toch?

Resultaat is een hilarisch punkprotestlied, dat zonder nuance alle kanten op schiet. Reitsma – die deze voorstelling maakte in het kader van een ontwikkeltraject van Via Berlin en ArtEZ – wordt daarbij op elektrisch gitaar begeleid door Clemens van Laar. Vervolgens is het de beurt aan het publiek – als representatie van de NDSM – om perspectieven te poneren. Elke mening krijgt vervolgens een plek in haar impro-lied. Daar zijn meningen immers voor, lijkt ze te suggereren, om ze zo hard mogelijk te scanderen. Zelf heeft ze ook een mening en een hoop commentaar, onder andere op theaterfestivals die zichzelf prijzen om hun vermeende springplankfunctie voor jonge makers en in het verlengde daarvan pretenderen dat die jonge makers per definitie blij moeten zijn met een speelplek.

Het is een hilarische, heerlijk rafelige voorstelling, die lekker conflicteert met het wat ingedutte middagpubliek dat hier totaal niet op was voorbereid, waardoor Reitsma’s performance op een boeiende manier platslaat. Anne Reitsma is een intrigerende performer, wars van ijdelheid en zeer onvoorspelbaar. Dit muziektheaterkwartier maakt zeer nieuwsgierig naar omvangrijker werk van Reitsma.

Foto Daisies: Moon Saris