De theaterwereld is te wit. Zowel qua medewerkers, publiek als programmering. En De Parade is daar geen uitzondering op. Ioana Tudor confronteert in de korte performance Losing Our Whiteness een bescheiden publiek met haar ervaringen, ze wijst ons op de problemen en doet een voorzet voor een aantal nodige mentaliteitswijzigingen. Het theater moet weer een afspiegeling worden van de Nederlandse samenleving, meent ze.

En daar raakt ze aan een pijnlijk waar punt, dat in meerdere mate tot de theaterwereld begint door te dringen. Vakblad Theatermaker wijdde het februarinummer aan de gesteldheid van de diversiteit van makers, publiek en poortwachters van het theater. In april organiseerde Theater Frascati het debat ‘Witte mannen praten over de witte man in de Amsterdamse culturele sector’, met onder andere Melle Daamen, toenmalig directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam, als spreker. Tudor was daar ook bij. ‘Je zag aan hem dat hij op dat moment bij zichzelf dacht: ik ben wit en mogelijk heb ik mijn positie daaraan te danken. Nee toch?’

Als eerste stap pleit Tudor voor een openlijk bewustzijn van het witte privilege. ‘Laten we zeggen dat racisme bestaat en dat wij witte mensen daarom een voordeel hebben.’ Een onderkenning die veel mensen, waaronder ook de sprekers tijdens het debat in Frascati, maar al te gemakkelijk overslaan. Maar pas na die mentaliteitsverandering kan iedereen op zijn of haar eigen manier er daadwerkelijk naar handelen. ‘De een zal zich inzetten om buiten haar witte netwerken nieuwe collega’s te zoeken, de ander zal zijn mond open doen op een feestje en zich kwetsbaar opstellen wanneer een vriendin met een hoofddoek de hele avond vragen moet beantwoorden over de islam.’ En Tudor, op haar beurt, gaat ermee naar De Parade.

Ze ontwikkelde haar concept samen met Matthea Westerduin. De voorstelling goten ze in de vorm van een therapiesessie. Een handjevol publiek zit in een kleine kring. Iedereen heeft een clipboard met daarop een vijftal mogelijkheden om (‘zonder van huidskleur te veranderen’) je witheid te verliezen. Door zichtbaar moslim te zijn bijvoorbeeld. Of een ‘exotische’ achternaam te hebben.

Tudor zit vol vuur en heeft goed nagedacht over hoe zij in deze materie staat. De vertaling naar een theatrale performance is beduidend minder uitgewerkt. De potentieel interessante therapiesetting is niet doorgevoerd, maar fungeert uitsluitend als publieksopstelling. Tudor en haar tegenspelers Wigbertson Julian Isenia en Yang Tang gaan in een sneltreinvaart door de tekst. Publiek wordt weliswaar aangesproken, maar vaak is er geen ruimte om de (vaak complexe) tekst te laten landen of indalen. We worden gevraagd op te schrijven wat wij als witte privileges ervaren – een interessante vraag die even tijd kost om te beantwoorden; tijd die er niet wordt gemaakt. Het zal enerzijds te maken hebben met het feit dat het de eerste avond op De Parade was, anderzijds ongetwijfeld door de urgentie van Tudor om tot ons door te dringen.

De performance zal groeien en beter beklijven met meer rust. We hoeven niet na een kwartiertje weer buiten te staan, de gedachtesprongen zijn interessant genoeg en de ideeën en observaties doen ter zake.

Ook zijn de theatrale toevoegingen wel erg minimaal. ‘Dit is geen college, eerder therapie in naam van empathie’, opent Tudor de performance. Maar eerlijk is eerlijk – het was toch vooral college. Interessant weliswaar, maar college.