Schrijver, curator en oud-filmfestivaldirecteur Rutger Wolfson ziet hoopvolle en opwindende ontwikkelingen in het theater. Maar wil het theater weer meer impact op de samenleving krijgen, dan zal het systeem zichzelf opnieuw moeten uitvinden.

Door Rutger Wolfson, foto Ossip van Duivenrode

1.
Plotseling begon een deel van het publiek mee te zingen. Het duurde even voor ik besefte wat er gebeurde. Eerst dacht ik dat ik iets gemist had. Dat het een liedje was dat iedereen kende, dat ik ook moest meezingen. Geheel tegen mijn natuur in wilde ik dat ook wel, want er ontstond een bijzonder gevoel van saamhorigheid. Wij, het publiek en de acteurs, waren samen één. Op dat moment, in de open lucht, terwijl het langzaam donker werd, ontstond een nieuwe werkelijkheid. Het begin van een nieuwe wereld.

Natuurlijk was het een truc. Het publiek dat meezong waren amateurs die meededen aan de voorstelling. En ik was waarschijnlijk één van de laatsten die het doorhad. Misschien wilde ik het ook niet weten. Het was zo’n mooi moment. Helemaal nep was het toch ook niet, want na afloop van de voorstelling hoorde ik verschillende figuranten met elkaar kletsen. Ze waren heel betrokken bij de voorstelling. Als mede-afzenders onderschreven ze de boodschap van de makers. We beginnen een nieuwe, betere wereld. Hier en nu. We weten ook niet helemaal precies hoe, maar we beginnen wel alvast.

Op de fiets weg naar huis had ik een euforisch gevoel, dat me deed denken aan de zomeravond toen ik na het slotfeest van de lagere school naar huis fietste. Ook toen was het nog niet helemaal donker, reed ik hard, warme wind in mijn gezicht. Natuurlijk was ik een beetje verliefd. Niet op een specifiek meisje, maar op een paar tegelijk. Maar de grootste indruk maakte de saamhorigheid aan het einde van dat laatste schooljaar. Eindelijk waren we samen één. De afstand tussen de onderling heel verschillende kinderen en vriendengroepjes, de jongens en de meisjes, was overbrugd. Eindelijk hoorden we nu allemaal bij elkaar, ik voelde me zo volwassen.

Die avond na de theatervoorstelling was ik ook verbluft hoe slim theatrale middelen waren ingezet. Daarmee slaagden de makers er zelfs in om te verhullen dat zijzelf ook niet in staat waren de vragen te beantwoorden die de voorstelling had opgeworpen. En dat maakte ook niet uit. Want ik was vooral geraakt door de actualiteit, het maatschappelijk engagement en de gemeenschapszin die de voorstelling opriep. Als ze hadden gevraagd me aan te sluiten, samen rond te trekken om de nieuwe wereld te verkondigen en vorm te geven, had ik nog dezelfde avond mijn koffers gepakt.

De laatste jaren heb ik vanuit mijn werk in de filmindustrie gefascineerd naar theater gekeken. Deze fascinatie is deels naïef; ik ken de theaterwereld nauwelijks, dus ik heb ook bijna geen beeld van de beperkingen en tekortkomingen. Vanaf een afstand is het live aspect van theater natuurlijk interessant. En dat het zo actueel kan zijn. Film is niet vaak zo actueel, daarvoor kost het meestal te veel tijd om een film te maken. Maar minstens zo interessant is dat realisme in film, als stijlvorm om het publiek te grijpen en te ontroeren, kracht lijkt te verliezen. Realisme, of het nu rauw of meer documentair is, is niet alleen vanwege de vorm de meest gekozen stijl in artistieke film. Het is ook vaak een praktische keuze, want een relatief goedkope manier om film te maken. Maar al dat realisme begint sleets te worden. Misschien is het minder krachtig omdat we vandaag zo worden overspoeld met beeld. Hoe dan ook, het lijkt erop dat steeds meer filmmakers realisme links laten liggen. Hier komt geen eenduidige andere stijl voor in de plaats. Maar je zou kunnen zeggen dat film in plaats van realistisch meer theatraal lijkt te worden. Minder echt.

Dat je soms niet weet of iets echt of niet echt is, waar of gespeeld, is een grote kracht van theater. Tijdens mijn eerste min of meer volwassen liefdesrelaties leek het me altijd doodeng om een relatie met een actrice te hebben. Zou ik wel weten wanneer haar emoties echt waren? Zou ze het zelf wel weten? Die onzekerheid over echt en onecht vond ik heel beangstigend, ik wist of begreep amper wat ik zelf voelde. Onzekerheid over wat echt is en wat niet maakt ons ook ontvankelijk voor hoe iets zou kúnnen zijn. Het stelt ons open voor mogelijkheden; dromen, een betere wereld. Zoals die avond dat het publiek begon te zingen, tijdens de voorstelling The New Forest: De komst van Xia van Wunderbaum.

2.
Ik vraag me af of ik weer voor de kunst zou kiezen als ik nu twintig was. Destijds, vijfentwintig jaar geleden, was ik vooral geïnteresseerd in de kunstwereld vanwege de ruimte en de mogelijkheden die zij bood. Ruimte voor interessante gesprekken, mogelijkheden om betrokken te zijn bij iets wat ertoe doet, wat impact heeft. Het zal ongetwijfeld ook aan mezelf liggen, maar ik heb de stellige indruk dat met alle snelle veranderingen in onze samenleving de rol en de betekenis van de kunsten daarin zijn afgenomen. Kunst voelt al lang niet meer zo urgent of noodzakelijk, maar eerder als een element in onze persoonlijke lifestyle-mix. Een Instagram-momentje. Kunnen de kunsten überhaupt nog wel gevaarlijke beelden maken in deze tijd van onthoofdingsvideo’s?

Deze tanende rol en betekenis van de kunsten in onze samenleving is vanuit verschillende perspectieven te verklaren. Vanuit een sociologisch oogpunt bekeken hadden de kunsten een grotere maatschappelijke rol zolang smaak nog nauw verbonden was aan sociale klasse. Lang waren de kunsten een middel voor hogere klassen om zich te onderscheiden van lagere klassen of werden de kunsten juist ingezet om lagere sociale klassen mee te verheffen. Tegenwoordig is de manier waarop mensen zich door middel van smaak van elkaar onderscheiden een veel subtieler en complexer spel, waarbij hoge en lage cultuur door elkaar heen gebruikt worden. De grachtengordel laat zich tegenwoordig voorstaan op zijn voorkeur voor, ik noem maar wat, de moderne gecomponeerde muziek van Avro Pärt én de Zuid-Afrikaanse faux-white-trash-gangsterrap van Die Antwoord. Dit heeft het maatschappelijk belang van kunst uitgehold.

Vanuit een economisch perspectief is de beeldendekunstwereld wezenlijk veranderd met de komst van nieuwe, puissant rijke verzamelaars. Hun invloed op de musea, galeries en de markt wordt steeds meer geaccepteerd. Nog niet zo heel lang geleden zou het ondenkbaar zijn dat de directeur van het Stedelijk Museum rijke verzamelaars adviseerde. Nu wordt dat maar door weinigen als problematisch gezien. En voor sommige kunstenaars is succes niet langer verdacht en oppervlakkig, maar is het een schaamteloos gekoesterde ambitie. Dit heeft het autonome en compromisloze karakter van alle kunsten aangetast – en daarmee ook hun status en invloed beperkt. Alles is te koop, zo blijkt maar weer.

Tegelijk kampen de kunsten met het imago te zijn kapot gesubsidieerd. Hierin heeft de Nederlandse overheid tijdens alle bezuinigingen van een paar jaar geleden natuurlijk een kwalijke rol gespeeld. Zet dat alles af tegen de opwindende mogelijkheden van nieuwe technologieën. Als je twintig bent, wil je zijn waar het gebeurt. Misschien zou ik nu liever maatschappelijke veranderingen teweegbrengen via sociale media dan via de kunstwereld.

De enige manier voor de kunsten om wel (weer) een wezenlijke rol in onze samenleving te spelen, is door zich er nadrukkelijk toe te verhouden. Niet alleen qua inhoud en vorm, maar zeker ook door het bereiken van een zo breed en divers mogelijk publiek. Theater heeft natuurlijk een schaalprobleem; eenmaal klaar is film eindeloos reproduceerbaar, voor theater heb je altijd levende acteurs nodig. Daar staat een aantal bijzondere kwaliteiten tegenover. Om te beginnen is theater, in tegenstelling tot bijvoorbeeld klassieke muziek, niet gebonden aan een canon. Klassieke muziek blijft altijd hetzelfde. Uitvoeringen kunnen verschillen, maar dat horen alleen de liefhebbers. Daarom kan klassieke muziek eigenlijk alleen via marketing proberen een nieuw publiek te bereiken; optredens in de wijken, aan tafel bij De Wereld Draait Door. Theater heeft veel meer inhoudelijke vrijheid om geëngageerd werk te maken dat iets zegt over de wereld waarin het gemaakt wordt. Beeldend kunstenaars zijn ook vaak geëngageerd, maar van hen wordt verwacht dat zij zich helemaal autonoom opstellen; helemaal van zichzelf uitgaan bij het maken van werk. Het publiek is als het ware uit hun hoofd gebannen en komt pas kijken als het kunstwerk af is. Theatermakers zijn met hen vergeleken veel meer op publiek georiënteerd. Zij voeren hun werk altijd op voor een publiek en het gaat hen er juist vaak om wat er in die ontmoeting gebeurt. Vandaar ook het verlangen van veel theatermakers om voorstellingen voor een ander, breder publiek te maken, ook buiten de schouwburg.

Natuurlijk ligt het genuanceerder. Er zijn ook theatermakers die, net als beeldend kunstenaars, vooral van zichzelf uitgaan. Bij de uitvoering van een klassiek toneelstuk bijvoorbeeld gaat het er vooral om hoe zij dit interpreteren. Dit streven naar autonomie staat toegankelijkheid nogal eens in de weg. Dit is niet erg, ik hou erg van ontoegankelijke kunst en theater. Maar het gaat niet alleen om mensen zoals ik. Het is een veel grotere en belangrijker uitdaging om een groter, breder en diverser publiek te bereiken.

Wat kunst en theater vooral soms zo ontoegankelijk maakt, is het spel met de eigen regels, tradities en conventies. De eindeloze reeks van interpretaties, reacties, commentaren en ideeën waarmee makers zich tot hun tijdgenoten en voorgangers verhouden. Zelfs met voorkennis is het dan soms alsof je een tekst probeert te lezen die letterlijk en figuurlijk bijna onleesbaar is geworden door alle aantekeningen in verschillende handschriften. Misschien moeten we opnieuw beginnen, denk je dan. Met een leeg vel en een aantal vragen. Wat is theater? Wat zou theater kunnen zijn? Maar ook, wáár is theater? En waar zou het kunnen zijn?  Waar kan het een publiek bereiken en wat moet er in die ontmoeting gebeuren?

Het is heel hoopgevend en opwindend dat theater, net als beeldende kunst, tegenwoordig zo’n beetje alles en overal kan zijn. Een voorstelling in het theater of daarbuiten, een maaltijd, een ontmoeting, een lezing, een tentoonstelling, een demonstratie en wat niet al. Dat geeft theatermakers een enorme handelingsvrijheid. En even belangrijk: jonge theatermakers tonen zich geëngageerd met de snel veranderende wereld waarin ze leven. Zij proberen maatschappelijke veranderingen te duiden of, nog mooier, in gang te zetten.

Later zag ik nog twee voorstellingen van Wunderbaum. Eén over een klimaattop, een andere over een helpdeskmedewerkster. Na afloop werd de klimaattopvoorstelling écht. In de lobby van de schouwburg reflecteerden milieulobbyisten en politici, zelf vaak op zo’n top aanwezig, op de theatrale aspecten van klimaattoppen. Een volgende klimaattop zou zeker gebaat zijn bij een verandering van omgeving, zoveel werd wel duidelijk. Voor één keer in een schouwburg, met interventies van theatermakers en publiek erbij.

In de voorstelling Helpdesk bood één en dezelfde medewerker, ondersteund door een slim computerprogramma, heel uiteenlopende vormen van moderne serviceverlening. Via de telefoon was ze persoonlijk assistent, partyplanner, dating-coach, wekservice en psycholoog. Wereldwijd 24/7 beschikbaar, uiteraard. Na afloop vroeg ik me af of de makers ook een cold call-versie zouden kunnen maken, waarin ze nietsvermoedende mensen direct opbellen. Als je opneemt denk je eerst in een geraffineerd verkooppraatje te zijn beland. Dan pas besef je dat je verwikkeld raakt in een reflectie op het verlies aan menselijk contact en verbondenheid. Theater via de telefoon.

Theatermakers kunnen ongetwijfeld veel betere ideeën verzinnen – en doen dit ook al. Vooral belangrijk is dat zij dit doen om (weer) echt impact op de samenleving te hebben. Misschien is het hiervoor nodig dat theater zichzelf bevrijdt van het systeem dat het tot nu toe altijd mogelijk heeft gemaakt. Een vergelijking met de filmindustrie is in dit verband wellicht relevant.

3.
Artistieke film bevindt zich in een crisis. Mensen gaan nog altijd graag naar de film, maar in toenemende mate alleen naar de top-zoveel populaire films. Daar kan ook wel een meer artistieke film tussen zitten, Boyhood bijvoorbeeld, maar het grote publiek laat dan zo’n beetje alle andere artistieke films links liggen. Dat is een kwestie van vraag, maar ook van aanbod. Er zijn genoeg goede artistieke films, het probleem zit hem in het vinden van een publiek ervoor. De filmindustrie heeft de mogelijkheden die digitalisering hiervoor biedt maar heel beperkt omarmd. Om maar geen bioscoopinkomsten te verliezen, worden films nog altijd eerst daar uitgebracht. Pas daarna worden ze bij mensen thuis aangeboden via dvd of video on demand. De verschillende partijen in het systeem van filmproductie en distributie houden dus vast aan hun manier van werken om maar geen (financiële) positie te verliezen. Maar nu, onder de disruptieve invloed van nieuwe partijen zoals Netflix, zullen ze wel moeten. Filmdistributie wordt nu opnieuw uitgevonden. Dit geeft ook de artistieke film nieuwe kansen om een (nieuw) publiek te bereiken.

Terug naar theater. Om met zijn tijd mee te gaan, om echt impact te hebben, zal ook theater zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Als buitenstaander is dit natuurlijk makkelijk gezegd. Want het theatersysteem van subsidie, schouwburgen, gezelschappen en talentontwikkeling zit, net als in de film, muurvast. Systemen willen zichzelf nou eenmaal in stand houden. Dat zie je ook bij de subsidieverdeling in het theater (en elders). De ambitie om ruimte te creëren voor nieuwkomers wordt vaak gefrustreerd door de gevestigde namen die een groot beslag leggen op de beschikbare subsidies. Theater zal ook niet gauw door een duidelijk identificeerbare, disruptieve kracht van buitenaf in beweging komen zoals Netflix dat veroorzaakt in de filmindustrie. Zelfs de grote bezuinigingen van de afgelopen jaren hebben dit niet gedaan. Door de oogharen bekeken hebben die het theatersysteem verzwakt en verschraald, maar niet wezenlijk veranderd.

Dus is het aan het systeem zelf om dit te doen. De overheid is hiervoor de belangrijkste aanjager, zou je denken, want wie betaalt bepaalt. Tegelijk wordt de overheid hierin geremd door de grootste subsidieontvangers. Die zullen zeggen: wij zijn geëngageerd met de wereld om ons heen! En we doen ons best om een breed, nieuw publiek te bereiken! En wie beter dan wij? We worden alom gezien als een van de besten, we krijgen niet voor niets zoveel overheidssubsidie. Niet toevallig zullen deze argumenten vooral gebruikt worden door makers die vasthouden aan de schouwburg als de plek om persoonlijke bewerkingen van klassieke stukken op te voeren. In deze cirkelredenering meegaan is het systeem blind ongemoeid laten.

Maar het zal toch van theatermakers en podia zelf moeten komen. Zij moeten de innerlijke noodzaak voelen om een grotere rol van betekenis in onze samenleving te spelen. Daarvoor moeten zij zich, zoals gezegd, meer verhouden tot wat er in de samenleving speelt en een groter, diverser publiek bereiken. Dat heeft verregaande consequenties. Inhoudelijk zou theater zich minder moeten bezighouden met het spel met eigen regels en persoonlijke interpretaties van klassiek repertoire. Theater moet opnieuw bedenken wat het in deze tijd is of zou kunnen zijn – en waar het is of zou kunnen zijn. Pas dan zou je moeten nadenken over wat voor een systeem je daarvoor nodig hebt. In plaats van andersom, zoals nu gebeurt, dat er theater gemaakt wordt dat past binnen het systeem dat ervoor bestaat.

Hiervoor is moed en wilskracht nodig. Van alle betrokkenen, maar vooral van diegenen die het meest te verliezen hebben: de schouwburgen en gezelschappen die het meeste subsidie ontvangen. Tegelijk zullen juist zij over veel van de creativiteit beschikken die nodig is om te bedenken hoe een nieuw systeem eruit moet zien. Als je echt gelooft in theater moet je ook bereid zijn opnieuw te beginnen met het stellen van heel simpele vragen, waarvoor geen eenvoudige antwoorden zijn. Gebeurt dit niet, dan wacht in het uiterste geval hetzelfde lot als klassieke muziek: een totaal marginale positie. Natuurlijk is er wat te verliezen, maar veel belangrijker is dat theater een snel veranderende wereld kan winnen.  Transition is the mission!

Rutger Wolfson (1971) was van 2007 tot en met 2015 directeur van het International Film Festival Rotterdam. Daarvoor was hij curator bij Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst in Rotterdam, en directeur van museum de Vleeshal in Middelburg.

Dossiers

Theatermaker december 2015