Toneelspelers die om persoonlijke redenen (kinderen bijvoorbeeld) uit beeld verdwijnen, gaan samenvallen met het tijdvak waarin ze ooit ‘aan het toneel’ waren. Dat krijgt iets beklemmends wanneer ze onverwacht uit hun eigen tijd vallen.

Die gedachte besloop me toen we half december 2017 het trieste bericht vernamen dat Liesbeth Coops plotseling was gestorven. Ze had de Toneelschool in Amsterdam doorlopen tussen 1972 en 1976 en daar haar latere man en vader van hun twee zoons Kees Hulst ontmoet. In haar eerste volle jaar aan het toneel speelde Liesbeth Coops meteen mee in twee spannende toneelprojecten waarmee de Theaterunie, de nieuwe bespeler van de Nestheaters in Amsterdam, een frisse start ging maken: Deuren, een toneeltekst van Henk Bernlef, en het project Jan Rap en zijn maat over ontspoorde kinderen, geschreven door Yvonne Keuls. Daarna trad Liesbeth Coops toe tot het Zuidelijk Toneel Globe van Gerardjan Rijnders en Paul Vermeulen Windsant, in de jaren zeventig het meest eigentijdse toneelensemble van Nederland.

Daar worden de herinneringen aan de toneelspeelster Liesbeth Coops tastbaarder en indringender ook. Ze speelde mee in zo’n beetje alle spraakmakende voorstellingen van ‘de troep van Rijnders’, zoals het gezelschap al snel ging heten. Ze was te zien in de ‘schandaalproductie’ Troilus en Cressida, vrij naar Shakespeare, in de nieuwe vertaling van Gerrit Komrij, in het ‘viezige’ decor van Paul Gallis en met het scandaleuze, ‘vrouwonvriendelijk’ affiche van Anton Beeke. Ze viel op in beweeglijke kleine en grote rollen, In het tuinhuis van Bowles en Tramlijn begeerte van Williams.

Maar ze is mij toch vooral bij gebleven als Olga, de oudste van Tsjechovs Drie zusters, in de onverbiddelijke regie van Gerardjan Rijnders, voorjaar 1983. Ik moest destijds enorm wennen aan deze bewust lelijk gemaakte uitvoering, die onversneden anti-Tsjechov, of liever: anti-Rusland-nostalgie-Tsjechov, van een meedogenloosheid die we hier nog niet hadden gezien. Alles was pijnlijk benepen vormgegeven, alles werd provinciaal en kortzichtig bij elkaar geklessebest en niemand luisterde naar iemand. Ik had er toen misschien het kijkergeduld nog niet voor, zocht houvast en vond die in de nerveuze onzekerheid van Olga, die in de vertolking van Liesbeth Coops haar zweethanden voortdurend afveegde aan haar eeuwige mantelpakje, nep-Chanel, zoals alles hier nep was, behalve het onverdraaglijk ijzige acteren in die topbezetting.

Liesbeth Coops was een vaste en onmisbare kracht binnen het ensemble, hartelijk, betrokken, empathische collega, mooie vrouw ook, zelfkritisch en niet te beroerd om haar ongenaakbare en snoeiharde oordeel te vellen als zij vond dat er onder de maat werd gepresteerd. Joost Prinsen, die in deze Drie zusters overigens een mooie piefpafpoef-baron speelde, vertelde me eens wat Liesbeth Coops ooit over hem zei: ‘Als jij minder charme had, was je een betere acteur’. Prinsen: ‘Die opmerking kwam keihard aan. Omdat het waar was. Die charme was toen de makke van ongeveer alles wat ik speelde. Dat had ze scherp gezien.’ Drie jaar na die smetvrees-Olga speelde ze in Frans Strijards’ beroemde en beruchte Kersentuin zo ongeveer de fysieke tegenvoeter: een kwikzilveren, watervlugge en aangrijpende Doenjasja – ze had, met name in het fysieke spelen, een bewonderenswaardig grote actieradius. Na die rol ging ze steeds minder doen op het toneel.

Toneelspelers moeten beroepshalve behoorlijk goed zijn in het marchanderen met de liefde en de dood. Het is hun vak. Ze sterven en staan op voor het applaus. Ze kunnen het troebele gezichtsbedrog van de liefde laten zien in het tonen van de passie. En als de dood langs komt, stellen ze grijnzend een potje schaak voor. Of niet. Liesbeth Coops maakte op 13 december 2017 een eind aan haar leven.

Ze is 64 jaar geworden.

Dossiers

Theatermaker februari 2018