Ik herinner me dat ik toch vooral gefascineerd was door de pijn die hij zichzelf aandeed, dat hij het elastiek zo onwerkelijk diep in het eigen vlees liet snijden. Mijn generatie zag Jim van der Woude waarschijnlijk voor het eerst op een van die vele avonden in het Shaffy-theater waar Hauser Orkater de voorstelling Zie de mannen vallen speelde en waar hij – Jim dus – ergens aan het begin van de voorstelling geloof ik, zijn dan al legendarische omgekeerde Houdini-act uitvoerde. Een nummer waarin hij zijn lichaam en gezicht alsmaar verder in dikke elastieken liet snoeren en zichzelf onherkenbaar vervormde. Was het wel zo leuk om naar te kijken? Ik weet dat ik het ook huiveringwekkend vond en dat ik me tijdens het optreden vooral afvroeg of het niet een keer mis kon gaan, of we er niet getuige van zouden worden dat z’n oog uit zijn kas zou worden gekatapulteerd.

Jim was mysterieus en onvoorspelbaar. Hij bracht eind jaren zeventig, begin jaren tachtig een nieuw, bizar en uitzinnig soort fysieke clownerie dat niet alleen ergens met Jango Edwards en zijn Festival of Fools te maken had, maar ook – althans voor mij – met Gerard Reve en zijn romanfiguren Frits van Egters en Werther Nieland. Eigengereide, knutselende en experimenterende acts waren het, vol perversiteit en wreedheid met een grote weerzin tegen het burger-establishment. Wat Jim deed was gevaarlijk. Zowel op als naast het toneel. Als je als toneelschoolstudent al eens de moed had verzameld om hem in het Shaffy-café na afloop van een voorstelling aan te spreken dan was dat niet zonder risico’s. Met een sardonische lach met harde uithalen, een cryptische opmerking en een paar buitenissige bewegingen werd je voor je het wist tot onderdeel van een volgende act gemaakt.

Jim was ongrijpbaar. Hij leek altijd op zoek naar de ontsnapping, naar zijn onafhankelijkheid. En ik herinner mij dat juist dat, die wil autonoom te zijn – of was het eerder het verlangen met rust gelaten te worden – voor mij en mijn medetoneelschoolleerlingen toen al iets heel uitdagends had. Belangrijker soms dan het in stand houden en het koesteren van een theatergezelschap leek toen al de romantiek van de opsplitsing, was de keuze voor de eigen artistieke ongebondenheid. In ieder geval was Jim zich in die tijd altijd wel ergens van aan het losweken, altijd hoorde je wel een gerucht over een breuk, over voorbereidingen voor nieuwe solo’s, altijd was hij wel bezig zich aan een al te dwingende esthetiek te onttrekken. In ieder geval ontgingen de afsplitsingen van Hauser Orkater in de Horde en De Mexicaanse Hond ons in die tijd niet. Zoals het ons ook niet ontging dat alle nummers op de elpee Zie de mannen vallen – een titel uit 1979 nota bene! – van Alex van Warmerdam en Dick Hauser waren. Op één na: het onnavolgbare Jabber-Nederlands van Plasties Faam. Dat was van Jim. En laat nu juist dat het nummer zijn dat we vaak door de gangen van de toneelschool lieten galmen: plasties faam commode esse ruiterpracht de droefheid…

Jims lichaam en gezicht mochten dan van elastiek zijn, het maakte hem niet altijd even flexibel. Zijn wil tot autonomie werd in de loop van de tijd meer en meer ook gevoed door weerzin tegen het vak in het algemeen, door diepe existentiële twijfel aan het eigen kunnen ook. Ik heb slechts een keer intensief met hem samengewerkt. In 1997 maakten Kas & de Wolf samen met René van ’t Hof en Jim Desperado, een voorstelling over een viertal door het leven en het werk gefrustreerde mannen die zich in het weekend in cowboypakken hesen om zich tegenover zichzelf en elkaar van hun flinkste kant te kunnen laten zien. Aanvankelijk zouden we gaan improviseren, maar Ton en ik hadden nog een tekst liggen waarvan de opzet was zo min mogelijk te zeggen door het hele stuk uit een platitudes te laten bestaan. Jim speelde de op zijn werk vanwege zijn leeftijd uitgerangeerde Bert. Zelden heb ik iets dat leek op ‘op het lijf geschreven’ zien samengaan met zoveel weerzin en verzet. Het werkproces bestond voor Jim behalve uit het zo gereserveerd mogelijk doen over het eigen plezier vooral uit een aanhoudend gevecht met de tekst, met het kostuum, met het lichaam, met de discipline, met het publiek, met het toeren, met de theaters en met het spelen. Naar het einde van zijn carrière kreeg de afkeer de overhand. De solo begon zich meer en meer over de rest van het leven uit te strekken. Jim was graag alleen om niets uit te hoeven leggen denk ik, om alles in het eigen tempo te kunnen doen, maar waarschijnlijk ook om de mogelijkheid te hebben om uiteindelijk te kunnen vertrekken zonder gedag te hoeven zeggen.

foto Cleo Campert

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2024