De opleving van de Black Lives Matter-beweging sinds afgelopen zomer heeft de operawereld wakker geschud. De Amerikaanse bas-bariton Davóne Tines is een van de meest uitgesproken stemmen in de operawereld als het gaat over raciale ongelijkheid. Hoe kijkt hij naar de ontwikkelingen in het veld – in Nederland in het bijzonder?

Afgelopen herfst besloot Sophie de Lint, directeur van de Nationale Opera, de geplande productie van Verdi’s Otello in de regie van Christof Loy in te trekken. Dat had niet zozeer te maken met de lockdown, maar met het voortschrijdend inzicht dat een volledig wit team, cast en crew, óók de vertolker van Otello, problematisch is. ‘In andere Europese landen is dit misschien nog wel mogelijk, maar voor ons voelde dit niet meer goed met de huidige veranderingen in onze maatschappij’, verklaarde De Lint. ‘Otello in een hedendaagse vorm kan alleen maar in een team van kleur. Er moet ruimte zijn voor een zwart perspectief.’

De annulering is een belangrijke ommezwaai voor het instituut. Hoewel er in de operawereld in de afgelopen jaren meer aandacht is ontstaan voor diversiteit op het podium, wat bijvoorbeeld heeft geleid tot de programmering van Porgy and Bess bij de Nationale Opera in 2019 en Girls From the Golden West in het Opera Forward Festival in hetzelfde jaar, bleef inhoudelijk debat over inclusie, diversiteit en dekolonisatie achter, vergeleken bij de inspanningen van bijvoorbeeld de dans- en theaterwereld. Wat dat betreft betekende 2020 ook op dat gebied een verandering. In oktober, de Black Achievement Month, werd in de foyer van NO een panelgesprek georganiseerd waarin een aantal Nederlandse musici en performers van kleur, onder wie Manoj Kamps, Gavin-Viano en Djuwa Mroivili, waren uitgenodigd om te spreken over de vraag ‘Hoe verhouden opera en muziektheater in Europa zich tot de koloniale en gekoloniseerde anderen?’

De opleving van de Black Lives Matter-beweging sinds afgelopen zomer heeft de operawereld wakker geschud, blijkt ook uit een blik op de aangepaste programmering van andere grote instellingen, zoals De Munt in Brussel. In een lang essay voor The New Yorker beschrijft muziekcriticus Alex Ross hoe veel operahuizen de geannuleerde agenda’s hebben opgevuld met (kleinschalige) projecten waarin meer plaats is voor het werk van zwarte componisten en zangers. Maar hij constateert tegelijkertijd dat het héle veld aan verandering toe is, niet alleen wat er op het podium wordt vertoond: dat ook de organisatie van instituten en het muziekonderwijs moet worden herzien, wil opera zich na de pandemie blijvend hervormen.

De Amerikaanse bas-bariton Davóne Tines is een van de meest uitgesproken stemmen in de operawereld rond raciale ongelijkheid, zowel in de media als in zijn werk. In 2019 maakte hij een muziektheaterwerk gebaseerd op Langston Hughes’ gedicht The Black Clown, in samenwerking met componist Michael Schachter. Voor de opening van het seizoen van het Louisville Orchestra in oktober componeerde hij samen met de Nederlands-Franse componist Igee Dieudonné een lied ter nagedachtenis aan Breonna Taylor (een van de slachtoffers van politiegeweld in de VS), dat als livestream werd uitgezonden.

Tines raakte pas na een studie aan een liberal arts college bij opera betrokken. Eerst werkte hij als zakelijk leider voor een aantal theater- en operagezelschappen, waarna hij zich realiseerde dat hij liever op het podium stond dan erachter. Hij werd vervolgens aangenomen bij het prestigieuze Juilliard conservatorium in New York; een opleiding die hij omschrijft hij als ‘fundamenteel’ voor zijn vorming maar ook als een ervaring die hem de ogen opende voor de uitsluitingsmechanismen van de klassieke muziekwereld.

Tines is overigens geen onbekende op het Nederlandse podium. Tweemaal zong hij bij de Nationale Opera in de regie van Peter Sellars: in 2016 in Only the Sound Remains (een wereldpremière van componist Kaija Saariaho) en in Girls of the Golden West. Hij heeft ook een partner in Amsterdam, waardoor zijn band met Amsterdam inmiddels redelijk intiem is te noemen. Hoe kijkt hij naar de ontwikkelingen in de operawereld, in Nederland in het bijzonder?

De operawereld is een overwegend witte wereld, de representatie van mensen van kleur op het podium is beperkt. Speelde dat een rol in de keuze voor een carrière als zanger, was dat een belemmering?

‘Nee, want het operagezelschap waarvoor ik als zakelijk leider werkte was in de meerderheid zwart. Dat is hoe het is in Northern Virginia: van de twintig operastudenten waren er vijftien of zestien zwart. Het was absoluut niet raar voor iemand van kleur om je met opera bezig te houden. Maar hoe hoger je komt in de rangen van de internationale operawereld, hoe minder divers het wordt.

Waar ik het meest mee heb geworsteld, was het muzikale materiaal dat we op het conservatorium kregen voorgeschoteld. We leerden de klassieken: Duitse liederen, Franse chansons. Ik realiseerde me meer en meer dat de canon waartoe we ons moesten verhouden, tot een wit perspectief beperkt was. Een keerpunt in mijn verhouding tot de canon was Schuberts Schwanengesang, dat ik met een goede collega instudeerde. Deze tenor was wit en van Duitse afkomst, en hij vertelde me hoe hij van deze liederen hield, hoeveel betekenis ze voor hem hadden. ‘Dit zijn mijn volksliederen’, zei hij, en ik antwoordde: maar niet die van mij. Ik heb niet dezelfde culturele band met deze muziek als jij. Het was belangrijk voor me om te erkennen dat hij dichterbij het materiaal stond dan ik. Te benoemen dat ik een andere identiteit heb, en dat ik al die tijd gedwongen was om me tot verhalen te verhouden die niet de mijne waren. En dat als ik Schubert zing, er een grote afstand tussen mij en het materiaal bestaat. Ik zie het als mijn taak als kunstenaar om die afstand te verkleinen door het dichterbij mijn eigen levenservaring en kennis te brengen.’

Was er ruimte om materiaal in te brengen waarmee je je nauwer verbonden voelde?

‘Ja en nee. Ik moet vaak denken aan hoe Leontyne Price het verwoordde: ‘Ik heb altijd jullie Lieder gezongen, nu ga ik die van mij zingen.’ Halverwege mijn tijd op Juilliard ben ik op onderzoek uitgegaan en raakte geïnteresseerd in spirituals, daar voelde ik wel een band mee. Het was mogelijk om daar iets mee te doen, maar er werd niet hetzelfde gewicht aan toegekend als aan de canon, het werd niet als hoge kunst beschouwd. Dat is de misvatting die ten grondslag ligt aan witte superioriteit. Het witte perspectief is dominant om dat jullie bepalen wat goed is.

Laatst hoorde ik een podcast over het leven van de joods-Duitse antropoloog Franz Boas, die een ervaring had die zijn leven zou veranderen toen hij de zogenaamd ‘primitieve’ Inuit ging bestuderen. Aanvankelijk beschouwde hij hen als wilden, maar dat veranderde al snel, omdat hij zich in een omgeving bevond waar hij fysiek niet toe uitgerust was. Om te overleven was hij aangewezen op de overlevingstactieken die dit volk had ontwikkeld in relatie tot de omgeving. Zo kwam hij tot de theorie dat er geen onderscheid bestaat tussen de mate van intelligentie van verschillende volkeren, dat mensen hun capaciteiten op verschillende manieren inzetten om zich tot de omgeving te verhouden. Het is belangrijk om in te zien hoe dat werkt, hoe het toekennen van waarde gebaseerd is op een cultureel en raciaal perspectief. Maar er is geen hiërarchie in kwaliteit of esthetiek, er zijn alleen verschillen.’

Ik denk dat opera op heel veel manieren met dat witte superioriteitsdenken verweven is. Als je alleen al denkt aan de vele opera’s waarin raciale stereotypen de revue passeren.

‘Het is complex en een enorme taak om dat te veranderen. Belangrijk is in elk geval de herziening en rectificatie van het repertoire. De focus is nu te nauw, er moet gezocht worden naar verbreding van het diafragma waarmee naar culturen wordt gekeken, de geschiedenis heeft zoveel meer dan wat we nu kennen. In mijn eigen praktijk neemt dat een grote plaats in. Ik ben bijvoorbeeld bezig met Tom Tom, een recentelijk herontdekte opera uit 1932 van Shirley Graham du Bois, de vrouw van de bekende socioloog W.E.B. du Bois. In haar tijd was dat een epische opera met een volledig zwarte cast en orkest. Het was een gigantisch evenement, met olifanten op het podium, en het trok meer dan dertigduizend man publiek. Maar nu kent bijna niemand dit werk. Sommige geschiedenissen worden niet naverteld.’

Hoe kijk je naar de Nederlandse operawereld?

‘Ik heb tweemaal bij de Nationale Opera gezongen, beide keren op uitnodiging van Pierre Audi. Het operahuis heeft een bijzondere plek in mijn hart, ik heb er een paar bijzondere mensen ontmoet, en ik denk dat het openstaat voor nieuwe ideeën. Maar Nederland heeft nog een hoop werk te doen. Zwarte Piet is een travestie. Mijn partner is half Braziliaans, en het leven in Nederland is ingewikkeld voor hem, wat betreft zijn identiteit.

Toen ik in Nederland was voor Girls of the Golden West gebeurde er iets symptomatisch. De cast van de opera was heel groot, en veel zangers waren van kleur – zwart, Aziatisch of latinx. Echt een mooi project was dat, over het vertellen van Amerikaanse verhalen vanuit de perspectieven van mensen die gebruikelijk niet worden gehoord. Vlak daarvoor stond Porgy and Bess geprogrammeerd, de enige bekende opera met een volledig zwarte cast, dus tijdens de repetities liep ik die collega’s regelmatig tegen het lijf. Het was geweldig om zoveel zwarte mensen in dat gebouw te zien. Maar ondertussen werd van veel van de zangers van Girls of the Golden West steeds aangenomen dat ze bij Porgy and Bess hoorden, niet alleen in het gebouw, maar ook in de stad, in cafés en restaurants. Terwijl wij daar waren om een nieuw meesterwerk in première te brengen. Het werd dus automatisch geloofd dat de enige reden dat we daar rond zouden kunnen lopen was voor de enige opera die een zwarte cast heeft; de mogelijkheid dat we nieuw en cutting edge werk deden, werd niet gezien. Dat is impliciet dan toch een racistische aanname. We hebben er trouwens nooit een punt van gemaakt, zulke dingen gebeuren zo vaak.’

Wat vind je van de verandering van richting van de Nationale Opera sinds Black Lives Matter?

‘Ik ken Sophie de Lint slechts een beetje, maar ik waardeer haar heel erg, en ik ben benieuwd om meer van haar ideeën te horen. Het uitvoeren van zwarte muziek die eerder genegeerd werd is belangrijk, maar nog belangrijker is dat we dieper moeten graven naar de wortels van het probleem. Meer zwarte mensen uitnodigen om deel uit te mogen maken van institutionele kunst zal zeker sommigen helpen, maar waar meer mensen iets aan hebben is wanneer de dominante cultuur werkelijk naar zichzelf kijkt en zich afvraagt: welke rol hebben wij gehad in de geschiedenis, in het voortzetten van racistische structuren? Hoe hebben wij bijgedragen aan de creatie van deze omstandigheden waardoor we nu panelgesprekken moeten organiseren? Als het daar niet over gaat, blijven we steken in het corrigeren van fouten. Ik maak werk dat aspecten uit de zwarte cultuur wil uitdrukken, ik werp licht op de strijd en verlangens van mensen uit andere culturen. Maar nu probeer ik de spiegel om te draaien naar witheid. Ik wíl mijn pijn en trauma’s niet meer delen, ik wil eerlijk gezegd dat de mensen die het trauma hebben veroorzaakt naar zichzelf kijken.’

En wat het publiek betreft? Moet er niet nog meer worden gedaan aan de overwegende witheid in de zaal?

‘Ik geloof niet zozeer dat er actief moet worden gezocht naar een divers publiek. Het is belangrijker dat witte mensen zich afvragen waarom minderheden zich ongemakkelijk voelen in de ruimte. Of vraag het hen zelf waarom ze zich niet veilig voelen. Er is niet één antwoord op die vraag, het is een lange weg naar verandering, maar een belangrijke stap is om te begrijpen wat andere mensen ervaren. Als je niet begrijpt waarom het nodig is om de samenstelling van het publiek te veranderen, wordt het gericht uitnodigen van minderheden alleen maar als kwetsend ervaren.’

Welke keuzes maak jij zelf ten aanzien van de canon?

‘Ik droom ervan om nog eens een Rake’s Progress te doen, de eerste opera die ik ooit zong. En dolgraag Don Giovanni. Beiden gaan over vernietiging en nihilisme, en ik denk dat die thematiek de meerderheid van het gangbare operapubliek een spiegel kan voorhouden.

Ik kies ervoor om me alleen met verhalen in te laten waarvan ik weet dat ik me ermee verbonden voel. Dat filtert automatisch de werken eruit die ik als problematisch beschouw. ‘Problematisch’ is uiteraard een subjectieve term, en om te kunnen praten over het rectificeren van de canon moeten we collectief de discussie voeren over wat problematisch betekent. Er wordt nog steeds veel liefde en aandacht gegeven aan werken die andere mensen uitsluiten, of zelfs beschadigen. Soms moeten geïnstitutionaliseerde ideeën gewoon sterven.’

Foto’s: Bowie Verschuuren en Martin Walz

In 2022 is Tines ‘featured artist’ op de Strijkkwartet Biënnale in Amsterdam, waar hij in 2024 terugkeert als curator en gastartiest. Hij liet weten dat hij van plan is werken te programmeren die verschillende culturele perspectieven tonen, strijkkwartetten van diverse etnische achtergronden uit te nodigen en te onderzoeken hoe de muziek verbonden is aan de geleefde ervaring van de musici en het publiek.

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2021