Alsof de tijd heeft stilgestaan. We komen binnen via dezelfde nooduitgang, op de vloer ligt dezelfde schrootjesvloer van een paar weken terug, toen voor de enerverende toneelavond It is a tale told by an idiot. De schrootjes worden weggehaald, de vloer eronder schoongemaakt, voor Tussenrussen. Een toneelavond over een van de laatste en oudste clichés uit de Europese cultuurgeschiedenis: de Russische ziel. Volgens de ene deskundige een fantoom, een vaag verzinsel van Westerlingen, onzin, flauwekul. Volgens de historicus Orlando Figes een mix van Europese elitestank en geaarde boerenwijsheid, verbeeld in Natasha’s dans uit Tolstojs Oorlog en vrede.

De volledige Theatertroep, het jongste toneelensemble van Amsterdam, neemt plaats op de stoelen vlak voor de eerste rij publiek. We krijgen een proloog. Terwijl ze nog zó hadden afgesproken: geen proloog deze keer. De proloog overkomt ze als het ware achter hun eigen rug om. En wanneer je je op een cliché stort, de wel of niet bestaande Russische Ziel, dan overkomen je allerlei eigenaardigheden. Er dwarrelen manuscripten uit het niets, dichters bemoeien zich met elkaar, al dan niet in steenkolen-Russisch, al dan niet onder invloed van wodka, balalaika-muziek of andere freischwebende melancholica. De oudste tovermuts in ongeveer alle cyrillische schrifturen, Baba Yaga, tovert zich als het ware een slag in de rondte. Uit die magie duikt in een herfstige regenplas, beschenen door maanlicht, opeens een toneelmanuscript op, een stuk dat absoluut gespeeld moet worden.

Dat toneelstuk blijkt de oermoeder van alle Russische oplichterskomedies, De revisor, uit 1836, geschreven door de Oekraïner Nicolaj Vasiljevitsj Gogol, over een nep-regeringsinspecteur (‘revizzzor’) en zijn gewillige want door-en-door gretige en corrupte slachtoffers. Zoals de waard is, zo vertrouwt men zijn Russen. De nep-revisor, Chlestakov geheten, is een meesteroplichter tegen-wil-en-dank. Hij verkeert in de hoogste kringen en heft het glas met menig kunstenaar: ‘Met Poesjkin ben ik heel goed. Ik zeg vaak tegen hem: en Poesjkin, wat? En dan zegt hij: tjaja, jongen – zo is dat! Buitengewoon originele kerel, die Poesjkin!’ Het stuk werd indertijd door Russische toneelspelers zo bizar slecht gespeeld, dat Gogol woedend het land verliet en geruime tijd uit Rusland weg bleef.

De ‘troepers’ spelen het stuk stevig bekort en verspijkerd, met het volle spotlicht op een van de mooiste misverstanden-potpourri-scènes uit de Russische literatuur, dialoog tussen de burgemeester en de veronderstelde revisor, hier een topnummer. De op-één-na mooiste scène, die waarin de ware existentie-kern van de Russische ziel verstopt is, een treurige dialoog tussen de burgers Dóbsjinski en Bóbsjinski, slikken ze in hun enthousiasme weg en slaan ze (achter)over met het glaasje wodka waarop ze zichzelf en hun publiek trakteren.

Wanneer uit dezelfde steeg en door dezelfde nooduitgang waardoor wij binnenkwamen, plotseling enkele stugge muzikanten met onvervalste berenmutsen hun opwachting maken, is de tijd voor de finale aangebroken, waarin Gogol een ontmoeting heeft met Majakovski. Ten minste als ik me niet vergis, want verstaan kon ik het die eerste avond nog niet helemaal. De echte scherpte moet nog groeien. Komt overigens helemaal goed, de komende voorstellingen. Hoe dan ook: sterke apotheose van een heerlijke toneelavond.

[sterren toegekend door de redactie]