Wie prachtige groepszang wil horen, zit goed bij t u m u l u s, de festivalhit van choreograaf François Chaugnaud en muzikaal leider Geoffroy Jourdain, die tijdens festival O. in Rotterdam te zien is. Maar het ritueel van dansende zangers is te in zichzelf gekeerd en herhalend om de aandacht lang vast te houden.

Een tumulus is een grafheuvel, een plek in de natuur waar leven en dood direct met elkaar in verbinding staan: een rustplaats voor een overledene, maar ook een plaats waar nieuw leven opbloeit. Dat spanningsveld tussen leven en dood is een constante in de groep van dertien zangers en dansers die vanuit de zaal het podium betreden en de grafheuvel die daar staat verkennen.

Ze gaan gekleed in grauwe uniseks winterjassen die de lichamen bijna geheel bedekken en waaronder genderfluïde, kleurrijke kostuums verborgen gaan. Die kleding wordt prominenter zichtbaar, maar de jassen blijven als ballast aan de lichamen hangen of worden continu meegezeuld.

Het podium wordt gevuld met polyfone zang en plechtige rituele dansen waarin de individuele geluiden of bewegingen steeds afgestemd worden op het collectief, maar de sfeer kan plots omkeren als de heuvel gebaad wordt in koud blauw licht. Weg zijn de extravagante kleren en de groepszang. In plaats daarvan zien we spelers in huidkleurige pakken en horen we door instrumenten geproduceerde lage tonen, gecontrasteerd met hoge noten.

Zo wordt er in t u m u l u s steeds gebalanceerd op het randje tussen overdaad en soberheid, warm en koud, levendigheid en stilte. Het lijkt alsof we in een mystiek ritueel zijn beland van een groep mensen waar we de taal en motivaties niet van kennen, maar die zelf wel precies lijken te weten wat ze aan het doen zijn. Dat is even spannend aan het begin, maar het zorgt er al snel voor dat de voorstelling niet communiceert. Als de zangers en dansers individueel een eigen beweging uitvoeren, terwijl ze met gepijnigde blikken naar het publiek zingen in een niet-bestaande taal, vraag je je af wat je daar als publiek mee aan moet. Het maakt de voorstelling afstandelijk, ondanks een dikwijls ontroerende compositie.

Bovendien zijn alle mogelijkheden die de grafheuvel biedt voor choreografie – vele dansen om de heuvel heen, op- en afklimmen, performers die in de heuvel verdwijnen en er weer uitkomen – zo rond de helft van de voorstelling wel benut en wordt het eerder een obstakel dan een hulpmiddel. De choreografie is ironisch genoeg het sterkst op de momenten dat de grafheuvel even op de achtergrond verdwijnt en de performers meer bewegingsvrijheid krijgen.

De kracht van t u m u l u s ligt ongetwijfeld in de mogelijkheden van de dertien performers. De polyfone composities van Jourdain worden prachtig uitgevoerd en ook choreografisch zijn er een aantal sterke nummers te zien, met name wanneer een individu een beweging inzet die gestaag uitgroeit tot een groepschoreografie van stampende voeten. Maar als geheel is dit ritueel te veel in zichzelf gekeerd om echt een indruk te maken.

Foto: Alain Scherer