Het is een confronterend moment in de voorstelling Redde wie zich redden kan, geen slechte titel van tg STAN: actrice Jolente De Keersmaeker vertolkt een scène uit de roman Gehen van Thomas Bernhard. ‘Vergast’, sist ze terwijl ze met grote, onschuldige ogen wegkijkt, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Het gaat over vreemdelingen die in Oostenrijk niet welkom zijn: ze ‘pakken ons alles af’. Haar bijtende monoloog is Bernhard op zijn gevaarlijkst én geniaalst: zijn afkeer van het reactionaire, racistische Oostenrijk. Na zijn dood, in 1989, verordonneerde hij zelfs dat zijn werk de eerste tachtig jaar er niet mocht worden opgevoerd.

Maar dit terzijde. Tg STAN biedt met het tweede deel uit hun Bernhardtrilogie voor alles een indringende uitvoering, niet humoristisch, eerder grimmig en vooral van groot belang. Want het fragment uit de vertelling Gehen (1971) laat pijnlijk precies zien volgens welke mechanismen racisme werkt. Het begint met een onschuldige mededeling, bijvoorbeeld over een Turkse chauffeur die een onschuldige, hardwerkende man doodrijdt. Dan neemt de mededeling steeds grotesker vormen aan in een zichzelf versterkende redenering. Zin na zin volgt een uitvergroting, van individu naar bevolkingsgroep. Nog grimmiger is het wanneer terloops de mededeling volgt dat het ‘in Buchenwald wel meeviel. Je kon er zelfs trouwen met een meterslange bruidsjurk van zijde’. En dan de genadeklap: ‘Daar werden tenminste geen miljoenen vermoord.’ De schuldeloze toeschouwer schrikt; en een enkeling verlaat de zaal. Maar dat is een onjuiste beslissing. Bernhard laat zien hoe het mechanisme werkt om een schuldbeladen verleden uit te wissen en te verdoezelen.

Damiaan De Schrijver, Jolente De Keersmaeker en Sara De Roo brengen in Redde wie zich redden kan… vijf Dramoletten uit de jaren zeventig samen. In deze korte theatrale schetsen geeft Bernhard een uitbeelding van het nazi-verleden van Oostenrijk. Het decor bestaat deels uit dezelfde rekwisieten als het voorgaande deel uit de Bernhardtrilogie: Alles is rustig. In het openingsbeeld laten de acteurs een enorm stuk zwart zeildoek over het interieur vallen. Daarna graven ze er weer spullen uit op. Dat zwarte doek ziet eruit als het vloerkleed waaronder al het kwaad weggemoffeld wordt.

De enscenering, door Matthias de Koning, laat echte STAN-kenmerken zien, zoals het contact met het publiek (‘Als er nog meer mensen weglopen, doe ik de deur op slot!’ aldus De Schrijver), het gebruik van rekwisieten als beladen voorwerpen (een schitterend gevecht van De Schrijver met een klaptafel en strijkplank) en bizarre invallen. Sara De Roo verkleedt zich als trapeze-artiest. Eerst kijk je er verbaasd naar, tot je beseft dat zij als evenwichtskunstenares een balans probeert te behouden tussen liefde voor haar man en haar eigen leven.

Gelukkig speelt STAN niet op de ironie, maar is de toon uiterst serieus. Na elke Dramolette buigt het drietal naar het publiek, wisselt van kostuum en zet een nieuw stuk in. Net als bij Bernhard zweeft de speelstijl tussen realisme en groteske, tussen ingeleefdheid en distantie. Meer dan ooit ontdekt de toeschouwer dat Bernhard een auteur is van de ogenschijnlijk rationele redenering, maar daaronder schuilt een bitse emotionaliteit. Een voorstelling als deze is beslist noodzakelijk in deze tijden, waarin de gevaren van racisme en intolerantie nog steeds vigerend zijn. Bernhard is een visionair en tg STAN draagt het visionaire onverbiddelijk uit.

Foto: Herman Sorgeloos