Ongekend hard was het leven van de beide grootmoeders van performer en toneelschrijver Sarah Vanhee (1980). Ze werkten en werkten, thuis en op het land; ze zetten kinderen op de wereld, negen was niet eens echt veel in die tijd. En ze hadden ‘zorgen, zorgen’, zorgen’. In de voorstelling Mémé brengt Vanhee een ode aan haar grootmoeders, die ze afwisselend mémé noemt en oma.

In de black box van de grote zaal van theater De Brakke Grond creëert Vanhee met behulp van video en poppen een intrigerend relaas, dat vooral ook een spel met taal en identiteit is. De poppen, abstract in hun vormgeving, zijn vervaardigd door Toztli Abril de Dios. Als Vanhee de rollen van haar oma’s vertolkt, dan spreekt ze in de ik-vorm in het West-Vlaams. Tegen haar zoon Leander (te zien op video) praat ze in het Nederlands (als Brussels kind beheerst hij het West-Vlaams niet) en ze richt zich tot het publiek in het Engels. Ook haar eigen reflecties zijn in het Engels.

Deze taalvariaties geven distantie tot het spel, waardoor sentiment wordt vermeden. Bovendien trekt ze hiermee grote lijnen: het West-Vlaams als taal is nagenoeg verdwenen en het Nederlands verliest het van het Engels. Er zijn meer indringende grote lijnen die Vanhee bijna terloops uitzet: haar grootmoeders werkten op het uitgestrekte boerenland, zelf groeide zij op in een huis met een tuin en in haar Brusselse appartement staan slechts drie kamerplanten te verpieteren. En de rijkgezegende kinderschare van haar grootmoeders staat in contrast tot haar eigen nakroost: één zoon, Leander.

Met een video van achterkleinkind Leander opent de voorstelling. Samen met zijn moeder ligt hij op het tweepersoonsbed. Zij tekent met haar wijsvinger de contouren van België in de lucht en wijst aan waar Ramskapelle en Werken liggen, de plaatsen in West-Vlaanderen waar haar familie vandaan komt. Omdat Leander haar grootmoeders niet heeft gekend, vertelt zij hun verhaal. Op deze manier is de voorstelling een raamvertelling, waarin de moeder haar kind de familiegeschiedenis doorgeeft.

Vanhee heeft een bescheiden podiumaanwezigheid, haar stem is rustig en zelfs zacht vertellend, zonder heffingen of dalingen, misschien is die afstandelijke ingetogenheid voor de duur (90 minuten) te veel. Ook het constante halfduister waarin Mémé zich afspeelt, houdt haar als performer ver weg. De soundscape van Ibelisse Guardia Ferragutti is ritmisch en geeft elektronische klanken die van ver lijken te komen. Vanhee beweegt zich op blote voeten soepel en kalm over de speelvloer, in een choreografie van Christine De Smedt. Objecten en bewegingen, muziek en tekst vullen elkaar in alle verstilling aan.

Mooi beeld is dat moeder en zoon het bed versieren met vlaggetjes en ballonnen, als het ware om de geesten van de grootmoeders op te roepen. Er ontstaat dynamiek als Vanhee uit zwarte katoenen tasjes die ze uit het plafond laat neerdalen poppen te voorschijn haalt, die haar grootmoeders en hun nazaten verbeelden. Als ze het levensverhaal van oma Margaretha Ghyselen (1915) vertelt, krijgt de nadruk op de bevallingen een dramatisch accent; elke geboorte ging gepaard met ‘bloed, bloed, bloed’ en Margaretha was ‘bikanst dooëd’.

Margaretha wordt verbeeld als een paspop met een blauwe schort aan. De andere grootmoeder, Denise Desaever (1928), krijgt gestalte door een schaduwspel; Denise is een depressieve vrouw met een koud hart die in West-Vlaanderen niet kan aarden. Haar vader was visser op de IJslandvaart. Ze krijgt zelfs elektroshocks toegediend, om haar te genezen. Vergeefs.

In de kern is Mémé een intens schrijnend en in de terugblik uitzichtloos verhaal, alsof de grootoma’s geen enkele vorm van geluk kenden. Dat is wel een verregaande conclusie die Vanhee trekt, en maakt Mémé op bepaalde manier ook eenzijdig. De vrouwen moesten met hun man vrijen, al hadden ze daar geen zin in. Elke persoonlijke inbreng is hen ontnomen.

Aan het slot, als Vanhee twee grootmoederpoppen op enkele kussens plaatst, reikt ze hen Engelstalige feministische boeken aan die háár leven hebben veranderd. Zoon Leander geeft aan zijn overgrootmoeders zijn dierbaar speelgoed. Eerst heeft hij hun hele appartement gefilmd, met accent op de badkamer vol met flesjes en tubes Zwitsal: verworvenheden die de oermoeders niet hadden. Dan masseert Vanhee de benen van grootmoeder Denise, zij die nooit liefde kende. Het is een therapeutisch slotbeeld, intiem en discreet. Door de evocatieve kracht van Vanhee’s spel lijkt het of de poppen tot leven komen. En wij, als toeschouwers, hebben hun vergeten levens leren kennen.

Foto: Bea Borgers