‘Moet je niet iets doen met je roots, Leon?’ vroeg Van der Zandens vriendin hem, doelend op zijn Afrikaanse moeder. ‘Bedoel je dat ik mijn lul moet laten zien?’ Uiteindelijk is het een combinatie van beide geworden: Van der Zanden opent met een erbarmelijk staaltje Afrikaans trommelen en een enorme paarse dildo uit zijn broek. Gelukkig gaat het niveau gedurende de avond alleen maar omhoog.

Op het podium staat een halve kring van een variatie aan kleine houten krukjes, voor een breed uitlopend wit laken. Het decorontwerp van Julius Geleijnse is mooi in zijn eenvoud. Afhankelijk van het licht bevindt Van der Zanden zich in een cursuslokaal, pinkstergemeente, bushokje of rosse buurt. Het slotbeeld zegt alles: een beschaamde Van der Zanden in een peperduur pak, liefdevol toegezongen door een Afrikaanse stam. De Europese cultuur kan nog wat leren van de Afrikaanse.

Doorheen de voorstelling probeert Van der Zanden vooral antwoord te krijgen op de vraag wat de balans is tussen handelen uit overtuiging en handelen voor geld. Eens begon je voor ‘een broodje boekenbon’ met het uitoefenen van een creatief beroep, zoals cabaret. Maar zodra er geld bij komt kijken, worden goede bedoelingen direct gecorrumpeerd. Je kunt niet meer terug. Het gaat om geld: meer en meer, tot je vergeet waar het je ooit om is begonnen.

Als tegenwicht voor de gewetenloze geldlust, opent Van der Zanden een deur naar het mystieke en spirituele. Zijn Afrikaanse roots. Hij bouwt er voorzichtig naartoe, van zijn ervaringen in de pinkstergemeente, naar leven na de dood en de geest van zijn vader aan zijn zijde. Van zijn realisatie dat hij al zijn hele leven een zwarte man is geweest zonder het door te hebben, tot een verhaal over een Afrikaanse stam die voor elk kind een lied verzint. Een lied dat wordt gezongen als je trouwt, als je sterft, maar ook als je een misdaad pleegt, of een ander doodt.

Hij bewandelt nog vele zijpaden, waarin hij lansen breekt voor andere gediscrimineerde groepen. Verstandelijk gehandicapten, sekswerkers en de combinatie: sekswerkers die werken met verstandelijk gehandicapten. Verwarrend is het wel. In de bruggetjes van het ene naar het andere onderwerp zitten ook teleurstellende grapjes, die juist getuigen van weinig respect voor de betreffende groep.

Te pas en te onpas voert Van der Zanden gesprekjes met de zaal. Dat doet hij gevat en vakkundig, met zelfvertrouwen en humor. Hij windt de zaal om zijn vinger, raakt gedurende de avond steeds vertrouwder met zijn publiek. Hij gebruikt de inzichten van de zaal om antwoord te krijgen op vragen waar hij mee worstelt. Wat kan door de beugel? Welke taboes zijn er nog? Hij toont daarin veel lef, maar het is te veel. Hij leunt zo zwaar op de interactie dat het zijn eigen boodschap soms vertroebelt en zijn spannende invalshoeken onschadelijk maakt.

Sterke uitzondering is wanneer hij vraagt of het publiek apengeluiden kan maken als hij opkomt. Om te kijken of hij, net als Sylvana Simons, woede kan voelen namens alle zwarte mensen. Als hij vraagt waarom we niet massaal doen wat hij vraagt, wordt het even mooi ongemakkelijk.

Van der Zanden heeft zelf ook niet alle antwoorden paraat. Toch heeft zijn zoektocht een ambitieus programma opgeleverd, dat overloopt van de indringende noodzaak. Hij opent als een lompe boer en eindigt als een beschaafd filosoof. Een ontwikkeling die het publiek met hem doormaakt.

Foto: Mandy Kaas