Anne van Veen neemt je in Boi mee op een zoektocht (coming of self) tussen de dingen des levens, naar de ultieme vorm van jezelf en natuurlijk liefde. Onder de muzikale begeleiding van Pieter de Graaf (piano/toetsen/arrangement), Gerben Klein Willink (drums) en Bob Roos(trompet) schotelt ze het publiek een pastiche voor met teksten uit verschillende kunstvormen, gecombineerd met nostalgie en lessen in androgynie.

‘In den beginne bestaat er nog geen hemel of aarde, geen man of vrouw; alles is rust.’ Met deze woorden uit een passage van het boek ‘Androgynie –analyse van een tegenvoorbeeld’ van Maaike Meijer maakt Anne van Veen na het eerste lied langzaam duidelijk dat ze voor het midden gaat. In een maatschappij waarin je geacht wordt kunst of kitsch te zijn, mooi of lelijk, wreed of zacht, mama of papa, komt zij erachter dat ze een tussenkind is. Androgynie is iets waar haar wereld, inclusief zijzelf, nog niet klaar voor is, maar die liefde die op haar wacht wel.

Van Veen mixt zelfgeschreven teksten met vertaalde liedteksten, prozaïsch werk en informatieve teksten. De informatieve teksten uit het boek van Meijer en de prozaïsche fragmenten uit het boek ‘Een vrouw zien’ van Annemarie Schwarzenbach zijn dan ook een prettige bijkomstigheid die het stuk uit de vaagheid van het associatieve halen, en zorgen voor context en concretisering. Ze geven handvatten voor de wereld van Van Veen en er valt zelfs nog iets te leren over androgynie.

Het zelfgecreëerde genre ‘neo-nostalgie’ wat Van Veen op dit thema loslaat zit behalve in de elektronische jaren zeventig ook in hoe ze vertelt over haar zoektocht. De liedjes zijn even associatief als letterlijk, en getuigen zowel van haar liefde voor woorden en creatieve taalkundigheid als voor de spitsvondige woordgrappen en taalspelletjes die daarbij horen. Ze worden gebracht met energie, bravoure en het nostalgische spel wat zelfs van de traan een lach maakt, maar wat ook het gevoel geeft dat je enkel de mooie, gepolijste versie van het verhaal krijgt. Zelfs het nummer over masturberen wat met lichteffecten en rauwe muziek groots wordt neergezet, blijft een brave en gecontroleerde vorm van provocatie.

Deze braafheid zit ook in het klassieke decorbeeld dat doorbroken wordt door een scheef hangende kroonluchter, en in de kostuumtransformaties die ze maakt. Van Veen springt in taal op de bres voor het tussen werelden in zitten, maar begint in een klassieke jurk en eindigt in een klassiek broekpak. Haar transformatie wordt zo netjes uitgespeeld dat deze weinig te voelen is en vooral te aanschouwen. Dit alles neemt niet weg dat Boi een interessante muzikale benadering is van de ‘coming of self’, die als een sprookje uitmondt in wederzijdse liefde en liefde voor jezelf.

Foto: Jaap Reedijk