Na De rekening gaat het jonge regisseursduo Jan Hulst en Kasper Tarenskeen op zoek naar hun Indonesische roots – en hoe die zich manifesteren in deze tijd. Ze sturen hun spelers op kruistocht naar De Oost, op zoek naar roem, geld of existentiële antwoorden. Gekleed in zeventiende-eeuwse kleding en gesitueerd in de Gouden Eeuw, maar steeds refererend aan hedendaags Amsterdam, trekt deze voorstelling aardige parallellen tussen toen en nu.

Het begint in het nu. De speelvloer is een grote open keuken. Drie jongens vormen een soort jonge, hippe, Amsterdamse, quasi-ongecompliceerde ménage à trois. De boel wordt op scherp gezet als Tim (Tim Linde) erachter komt dat zijn vriend Jim (Jim Deddes) niet zelf de boemboe voor de Indonesische maaltijd heeft gemaakt, maar een pakje van Conimex heeft gebruikt. Het één achtste Indische bloed dat hij heeft, protesteert hevig. Als Thomas (Thomas Höppener) vervolgens een ongenuanceerde verwijzing naar de Spaanse Armada maakt, botviert hij zijn frustraties met veel smaak op zijn vrienden: ‘Er is geen existentiële vraag die ik niet heb!’ In een dergelijk gekweld bestaan blijkt een pakje Conimex dan de druppel. Conimex (voluit Conserven Import Export), het in Baarn gevestigde bedrijf dat exotische smaken nabootst, komt symbool te staan voor alles wat fout en kortzichtig is.

De volgende scène speelt zich af op een boot, tijdens een negen maanden durende overtocht naar Indië. Op dek Coen, Luit en Conimex. Kapitein, matroos en, jawel, kok. Hulst en Tarenskeen schreven droogkomische dialogen waarin soms rake situaties zitten, maar waarbij soms ook het clichématige teveel op de loer ligt. Het personage Luit is veruit het meest interessante. Linde speelt hem gekweld en geagiteerd. Hij raakt daarbij soms mooi de kern van de situatie. ‘Ik haat het zo hard als ik onderdeel word van een grote beweging waar ik niet vanaf weet’, verzucht hij als hij erachter komt dat zijn reis naar De Oost niet geheel vreedzaam zal verlopen. Een frustratie die nog niets aan actualiteit heeft ingeboet.

Daarin is deze voorstelling absoluut geslaagd. De historische context wordt continu overhoop gegooid met hedendaagse referenties. Daardoor reflecteert de voorstelling direct. De personages in de openingsscène zijn eigenlijk dezelfde als die in de fictieve overtocht, zij het in andere kleding en context. Dat maakt de voorstelling persoonlijk en veelzeggend. Hulst en Tarenskeen relativeren met aanstekelijke humor, waarin ze vrolijk afgeven op onze hoofdstad. De zeventiende eeuwse-matrozen vinden bovendien alles ‘vet’.

De drie personages zijn archetypes, op zoek naar respectievelijk roem, verfijning of zingeving. Toch lijkt de voorstelling nog niet af. Door middelmatig spel wordt het soms te karikaturaal. De ritmische dialogen die Hulst en Tarenskeen schreven, hebben baat bij een strakke uitvoering, maar die is vaak nog te slordig. Ook weidt de voorstelling soms wel erg uit, en lijkt naar het einde toe de balans kwijt. Hulst en Tarenskeen richten zich teveel op historische duiding, en te weinig op het coming of age-aspect. Terwijl in die combinatie juist de grote kracht van deze voorstelling zit.

Hulst en Tarenskeen hebben hun engagement in een originele, spannende en grappige toneeltekst gegoten, maar een stevige spelregie en een laatste herschrijfronde kan het nog wel gebruiken.

Foto: Bas de Brouwer