Willem,

er zijn de afgelopen maanden zoveel goed gedocumenteerde verhalen over je verschenen, over je veelzijdigheid, over je ijzeren discipline, over je vaak dwarse meningen, maar vind je ook niet dat er weinig aandacht besteed is aan je eerste jaren aan ‘het toneel’? Omdat ik in jouw allereerste beroepsjaar (1960/61) je collega was bij hetzelfde gezelschap, het Rotterdams Toneel van Ton Lutz, wil ik graag wat aandacht besteden aan die onderbelichte periode.

Die eerste jaren waren niet je makkelijkste, zelfs na een echt opzienbarend toneel-eindexamen. Ik herinner me nog goed hoe virtuoos je tijdens een hondsmoeilijke monoloog uit de Gekroonde Leerse in middeleeuws Nederlands onder leiding van de toen ook nog maar net afgestudeerde Erik Vos in een kluwen touw tot in de nok van de schouwburg klom. Toch werd je door geen van de grote gezelschappen een contract aangeboden; het was Lutz, je leraar aan de Toneelschool, die zich over je ontfermde en je samen met Guido de Moor en JacquesCommandeur meenam naar Rotterdam.

Van de kennismakingsdag in een zonovergoten, gloednieuw repetitielokaal herinner ik me jouw schuchtere aanwezigheid nog goed, je stond erbij ‘wat moet ik hier, waarin ben ik verdwaald?’. Lutz had zo veel jonge mensen geëngageerd dat iedereen zich afvroeg hoe die allemaal aan ‘werk’ geholpen konden worden, je kon je in die dagen nog niet zo makkelijk als nu op andere manieren, tv of film, in de kijker spelen, en de grote rollen gingen bijna altijd naar de ervaren acteurs. Maar hoe verloren jij, net als Guido en Jacques, er ook bijstond, jullie veerden al snel op toen Lutz bij het bekendmaken van het repertoire vertelde dat jullie met zijn drieën zouden meespelen in de openingsvoorstelling van de net opgerichte Werkgroep, een noviteit in die dagen. Dus er was werk! Grote rollen, oké, wel in een klein zaaltje en niet veel speelbeurten, maar toch. En repeteren ’s morgens vroeg vóór de repetitie van het ‘grote’ repertoire, en vóór het vertrek van de bus in verband met de lopende voorstellingen waarin alleen ‘klein’ werk voorhanden was.

Je ging spelen in Les Nègres van Jean Genet, wat mijn debuut als regisseur zou worden. Jij was erg verguld met je rol van Lakei van de Koningin, een wonderlijk vrijgevochten wezen dat zich agressief, spottend en scheldend als een negatieve hofnar door het stuk moest bewegen. De eerste tijd kwam het contact tussen jou en mij nauwelijks tot stand. Je was erg op jezelf gericht, alleen met Jacques en Guido voelde je je op je gemak, in hun buurt voelde je je vrijer dan met de anderen, jullie waren tenslotte drie jaar lang klasgenoten geweest. Ik herinner me niet alles meer uit die periode, inmiddels een dikke zestig jaar geleden, dus wanneer ik te rade ging bij Guido, die ik al een tijdje kende, hoe ik je moest benaderen, weet ik niet meer, maar toen ik hoorde wat jij hebt moeten doorstaan in het Jappenkamp, hartverscheurende ervaringen van toen pas achttien jaar eerder, veranderde alles in mijn houding naar jou toe en kon ik jouw gedrag binnen en buiten de repetitie vertalen naar alles wat jij hebt moeten meemaken.

Nu in 2023, word ik bij het herlezen van dit anti-kolonialistische stuk van Genet geraakt door de haat tegen de blanke overheersing die de boventoon voert, een haat die wij in die dagen anders beleefden dan nu, uiteraard. Vooral bij jou, Willem, werd die haat zichtbaar doorvoeld en vormgegeven, wanneer jij spugend en sissend, zoals Genet voorschrijft, je teksten de wereld in slingerde, en als een bezetene te keer ging alsof je bij iedere lettergreep ‘weer een Jap’ en daarna, ‘hup, weer een Jap’, met een machine-tekst-geweer je tegenstanders van weleer neerknalde.

Met die instelling nam jij het stuk op sleeptouw en trok het de afgrond in die Genet bedoeld moet hebben. En jij kon het niet laten om tijdens het repeteren je ongeduld te tonen wanneer anderen minder betrokken met hun agressieve teksten omgingen. Jij kwam dan met je hele lijf in beweging om je medespelers jouw eigen uitgekiende tempo op te dringen. Guido reageerde meesterlijk op jouw opzwepende speelstijl, hij voelde feilloos aan dat zijn voormalige klasgenoot de hele voorstelling op zijn schouders nam. Dat ging zelfs op het zijtoneel voor iedereen zichtbaar verder – coulissen hadden we afgezworen. Daar stond jij als een geboren dirigent de tempi in de begeleidende muziek aan te geven en je collega’s op te zwepen. Niemand, ook jij zelf niet, had ook maar het vermoeden dat jij een belangrijke zanger zou worden, terwijl het toen al duidelijk hoorbaar was dat jij als een van de weinigen in de vele liederen in de voorstelling het karakter van je rol wist door te spelen: de anderen zongen een lied, in koor of solo, jij speelde zingend je rol.

Hoe meer ik me in die voorbije periode verdiep, Willem, hoe meer herinneringen zich naar boven dringen: opeens hoor ik je, kort na de laatste voorstelling van Les Nègres, we hadden een matinee in het kleine zaaltje van de oude toneelschool aan de Marnixstraat gespeeld, behoorlijk fel naar mij uithalen:

‘Ja ja, jij hebt makkelijk praten jij gaat nu veilig weg uit Rotterdam naar de Comedie in Amsterdam, en je laat de kans liggen om met ons, met ons twaalven een eigen club te beginnen.

Dat kwam hard aan. Het was niet bij mij opgekomen om zo’n stap te zetten, dat zou verraad aan Lutz geweest zijn en zo moedig was ik in die dagen nog niet. Achteraf geredeneerd zou het misschien de aardverschuiving teweeg hebben gebracht waar we toen als opstandige jongeren op wachtten, we waren er nog niet klaar voor, er broeide wat, alleen we wisten zelf nog niet wat.

Jij zou nog een seizoen in Rotterdam blijven, je speelde je eerst met rollen in Irma la Douce en Cyrano in de kijker, je vertrok naar Toneelgroep Theater in Arnhem dat in die jaren doelloos rondzwierf en voor zijn voortbestaan moest vechten, nadat het door Rob de Vries en de zijnen was verruild voor Rotterdam;maar ook daar kreeg je weinig te spelen. Ik denk dat je in die jaren erg ongelukkig geweest moet zijn, die jaren komen ook niet voor in de lange verhalen en reportages die na je heengaan aan je zijn gewijd.

Maar aan onze ontmoetingen kwam nog geen einde. We vervingen elkaar vier jaar later toen ik verzocht werd na enkele subversieve acties de Nederlandse Comedie te verlaten

en Guus Oster, de directeur, jou vroeg om mijn plek in te nemen. Je kreeg daar veel te spelen, je talent werd ten volle benut en eindelijk kreeg je de lang gezochte erkenning.

Weer vele jaren later (1985) toen jij allang een geliefde televisiester, een volleerd cabaretier, een briljant musicalacteur was geworden, vroeg ik je om Mefisto te komen spelen in Goethe’s Faust bij De Appel, maar jij gaf de voorkeur aan andere bezigheden. Dat vond ik toen erg jammer, het leek me dat je een prachtige combinatie kon vormen met Eric Schneider. Uiteindelijk werd het Guido.

Een tiental jaren later was het eindelijk raak: Ger (Thijs) en ik vroegen je op het terras van Americain voor de mannelijke hoofdrol in De Kleine Zielen bij het Nationale Toneel, (1992) en toen hapte je toe, je verheugde je om met Anne Wil (Blankers)te kunnen spelen, en ach wat heb jij met verve die Van der Welcke gespeeld. Met een voorbeeldloze discipline, iedere voorstelling van onze slopende reeks op premièreniveau, een voorbeeld voor ons allemaal.

Omdat ik in die voorstelling in een kleine rol meespeelde en bij een van jouw grote scènes op het achtertoneel kon zitten toekijken, heb ik avond aan avond mee kunnen maken hoe jij het handwerk, het vak tot in je tenen beheerst en hoe je met de Couperus-teksten kan jongleren. Jij hoort tot het ras acteurs dat in staat is in hun spelen en zingen een demonstratie van kunnen te tonen die collega’s dwingt iedere wending van jou te volgen, iedere nuance die jij in je interpretatie legt op te vangen, tot zich door te laten dringen en te verwerken in hun eigen manier van spelen: ‘Kijk, zo doe je dat, en niet anders! Jij hebt altijd iets opzwepends in je optreden!

Deze laatste alinea, Willem, is opzettelijk in de tegenwoordige tijd geschreven. Omdat ík je, nu ik dit opschrijf, nog altijd zie spelen, hoop ik dat je collega’s die dit lezen hetzelfde overkomt, we zullen jou nooit vergeten.

Dag Willem.

foto Kors van Bennekom, met dank aan Joris van Bennekom

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2023