Zij komt uit Bosnië, hij uit Curaçao. Daria Bukvić (1989) groeide op in Limburg en ging naar de Toneelschool Maastricht. Ook John Leerdam (1961) wilde ooit die opleiding volgen, maar het werd hem ontraden om redenen die we ons nu niet meer kunnen voorstellen. Maar zijn we wel wat opgeschoten met het multiculturele theater? ‘Het is altijd vechten tegen de clichés.’

Ze vluchtte in 1992 uit Bosnië met haar Bosnische moeder; haar vader, een Kroaat, kwam tweeënhalf later. Haar ouders gunden Daria Bukvić een zekere toekomst en bleven in Nederland. ‘Mijn eerste herinneringen zijn die van de vlucht. Mijn vader had mijn moeder op een bus naar Kroatië gezet en op het moment dat we vertrokken, verergerde de situatie. De hel brak los. De wegen naar Kroatië waren afgesloten door Serviërs. Toen we aankwamen bij de laatste brug werd die vlak voor onze neus gesloten. Mijn moeder heeft toen de brugwachter omgepraat, zodat we erdoor konden. Een paar uur later is diezelfde brug opgeblazen terwijl heel veel mensen een poging deden eroverheen te lopen. En zo zijn er nog wel meer verhalen, maar als ik die vertel zitten we hier morgen nog. We zijn door het oog van de naald gekropen.’

Engel Gabriel

Als kleuter verbleef ze in een asielzoekerscentrum, daarna groeide ze op in een katholiek dorpje in Midden-Limburg. Maar de omgeving bleek niet heel vriendelijk. ‘Vlak voor ik mijn diploma haalde, werd ik door een paar jongens met mijn hoofd tegen de kluisjes geduwd met de mededeling: wees maar blij dat je blank bent, meisje, anders hadden we je de afgelopen jaren nog harder gepakt.’

Ze was expressief als kind en wist al vroeg dat ze iets op het podium wilde doen. ‘De kerk stond naast onze school en ik kreeg de hoofdrol in het kerstspel, als engel Gabriel. Op het moment dat ik het podium besteeg met mijn witte vleugels sloeg het toe. Ondanks dat ik niet gedoopt ben ging ik graag met mijn school naar de kerk. Ik was onder de indruk van de rituelen en het samenzijn. Ik dacht: zoiets wil ik ook maken, maar dan zonder die religieuze boodschap. Rond mijn veertiende kwam ik erachter dat zo’n beroep bestond. Ik volgde workshops bij Het Laagland in Sittard. Daar ontmoette ik makers als Lieke Benders en Jibbe Willems, die in Maastricht hadden gestudeerd. Ze leidden me naar de Toneelacademie, waar ik auditie deed toen ik zeventien was. Ik ben niet gelovig opgevoed, eerder socialistisch, maar mijn werk is wel doordrongen van religieuze beeldtaal.’

Heel anders is het levensverhaal van John Leerdam: ‘Mijn vader was evangelisch en mijn moeder was zevendedagsadventist. Op zaterdag ging ik met mijn moeder naar de kerk, op zondag met mijn vader. Mijn moeders vader was van joodse komaf. Een keer per jaar kregen we dat mee, want mijn grootouders kwamen tijdens de oorlog om in Duitsland. Er werd veel gezongen in de kerk, dat zie je terug in mijn voorstellingen. We moesten van mijn moeder naar de muziekschool, ze vond het belangrijk dat we muzikaal onderlegd waren. Kinderen die muzikaal onderlegd zijn, hebben een andere kijk op de wereld, vond ze. Mijn vader kon prachtig zingen. Ik probeerde hem soms na te doen in de badkamer. Hij wilde dat ik hem opvolgde als hoofd inspecteur van politie en mijn moeder vond dat ik business moest gaan studeren. Maar ik wilde naar de toneelschool.’

Knop om

Leerdam deed audities en werd ‘overal’ aangenomen. ‘Uiteindelijk koos ik voor Maastricht, omdat die school als beste bekend stond. In het eerste jaar had ik een gesprek met het hoofd van de school. Hij vroeg zich af of ik het wel zou halen. Ik had een accent, een asymmetrisch gezicht en ik was zwart. Het was in 1982. Ik was met stomheid geslagen en heb gehuild. De studie werd me eigenlijk indirect geweigerd. Als je zwart bent, zijn de Nederlandse gezelschappen niet bereid je op te nemen in hun gelederen, verkondigde docent Jacques Giesen. Die woorden zal ik nooit vergeten. De knop ging om in mijn hoofd. Ik wilde niet meer op het toneel staan, koos voor regie en ontdekte een andere kant van mezelf: de docent, de regisseur, de producent. Ik wilde mezelf in bescherming nemen en anderen een podium geven. Ik wilde dat dit niemand ooit nog zou overkomen. Als ik eraan terugdenk, word ik weer emotioneel. Ik werd directeur bij Cosmic en mentor van mensen als Jeffrey Spalburg, Raymi Sambo, Najib Amhali. Als ze problemen hadden, trok ik mijn stoute schoenen aan.’

Bukvić: ‘Nu is diezelfde opleiding bezig met een multicultureel offensief. Toen ik aangenomen werd, had ik het gevoel in een volledig Hollands, Tjechov-aanbiddend bastion terecht te zijn komen. In de generaties voor mij zaten bijna uitsluitend blanke, autochtone studenten, maar vanaf mijn jaar werd het anders. Ik ben blij dat ik niet vijf jaar eerder op die opleiding ben beland.

Leerdam: ‘Ik had het gevoel iemand anders te moeten zijn. Ik werd er onzeker van; van mijn taal, van mijn uiterlijk. Als ik in de spiegel keek zag ik een zwarte man met een asymmetrisch gezicht.’

Bukvić: ‘Het is altijd vechten tegen de clichés. Je wordt de hele tijd geanalyseerd op zo’n toneelschool. Sommige docenten koppelen je specifieke eigenschappen zelfs aan je achtergrond. Ik was druk en temperamentvol. Ik ging te hard. Ik herinner me nog wat Martin Schouten in zijn Dagboek van een criticus over mij optekende: “Op de Balkan neemt men het leven ernstig.” Hij koppelde mijn acteerwerk en mijn smaak aan mijn achtergrond. Na het zien van slechts één voorstelling.’

Amerika

Leerdam: ‘De affaire in Maastricht heeft mijn killer instinct aangeboord. Als het allemaal smooth was gegaan, was ik niet de persoon geworden die ik nu ben. Franklin Lafour, die ook les gaf op de toneelacademie, heeft me geleerd dat ik niet op mijn tenen hoef te lopen. Ik deed mijn eigen regie, zocht mijn thema’s en vond andere schrijvers. Rufus Collins was mijn mentor en ik ging naar Amerika om daar te studeren. Daar ging een wereld voor me open. Zwarten, vluchtelingen, migranten; in hun ingewikkelde issues hoorde ik de verhalen van mijn familie terug. Verhalen die verteld moeten worden. Het gaat mij er niet om dat zwarte mensen zwarte verhalen moeten vertellen. Ik moet een Bosnisch verhaal kunnen vertellen en jij moet ook mijn verhaal kunnen vertellen.’

Bukvić: ‘De ensembles van de grote gezelschappen zijn nog steeds blank.’

Leerdam: ‘Dat is voor mij een hoofdpijndossier.’

Bukvić: ‘Maar er studeert nu heel veel talent af. Binnen nu en twee jaar zullen er zoveel goede acteurs met een niet-westerse of gemengde achtergrond zijn dat het theaterveld zich niet meer kan verschuilen achter het argument dat er te weinig kwaliteit is. Ik begrijp heel goed dat een deel van het potentiële publiek zich door het huidige theater niet vertegenwoordigd voelt. Als je acteurs op het toneel ziet staan die fysiek niet op jou lijken en die veel verschillende verhalen vertellen, maar niet dat van jou, dan is theater geen afspiegeling van de maatschappij. Het gaat niet alleen om kleur, maar ook om welke verhalen er verteld worden.’

Bukvić: ‘Het is blijkbaar institutioneel zo gegroeid. Donkere acteurs worden bij grote gezelschappen grotendeels op projectbasis ingehuurd. In mijn gesprekken met Eric de Vroedt over mijn komst als regisseur naar het Nationale Toneel hebben we hier veel over gesproken. Ik kan de verhalen die ik de komende vier jaar wil vertellen niet vertellen met een uitsluitend autochtone cast. De mix is voor mij van groot belang. Daarom krijg ik de mogelijkheid om onder de hoede van het Nationale Toneel ook volledig autonoom voorstellingen te blijven maken met mijn eigen stichting, waarbij ik dus vrij ben in het kiezen van mijn acteurs. Volgens mij willen Eric en ik allebei graag een andere dimensie toevoegen aan het gezelschap. Niet alleen een stad als Den Haag heeft dat hard nodig, maar ook het theaterlandschap in het algemeen. De vraag is hoe we onze kunstvorm echt levend houden. Nobody Home heb ik echter heel bewust voor een blank, Nederlands publiek gemaakt, omdat er heel veel onwetendheid is over het vluchtelingenthema. Ik voelde dat er behoefte bestond om het verhaal van vluchtelingen uit de mond van ervaringsdeskundigen te horen in plaats van via politici en journalisten. Dat er vervolgens een heel divers publiek op af kwam, heeft mijn geloof gesterkt in het belang van verhalen over multiculturele vraagstukken.’

Doodgebloed

Leerdam: ‘Een van de redenen waarom de opleidingen meer diversiteitsbeleid hebben uitgezet is omdat Van der Ploeg (staatssecretaris voor cultuur van 1998-2002, red.) dat heeft aangewakkerd. Als je terugkijkt kun je de verandering in drie fasen waarnemen. In de jaren tachtig werd gelobbyd voor de amateurkunst. De tweede fase leidde de komst van gezelschappen als DNA, RAST, Cosmic en Delta in. Besturen werden gevoed door Atana, een programma om culturele diversiteit in de cultuur te bevorderen. Diversiteit moest tot alle lagen van de samenleving doordringen. Je moet mensen voorbereiden op hun functie, dat werd heel erg gestimuleerd. Vervolgens is het doodgebloed. Iedereen dacht: nu hoeven we niets meer te doen, want we hebben toch MC? Maar het is nog steeds niet in evenwicht bij de grote gezelschappen, terwijl in de steden meer dan de helft van de bevolking gemengd is. Als je niet vijf of tien jaar vooruit denkt, heb je straks een probleem. Kunst en cultuur brengen mensen bij elkaar, maar als er geen mensen zijn die het kunnen overnemen of die kunnen inspireren, heb je een mooi gebouw maar geen leven.’

‘Van der Ploeg was zijn tijd vooruit’, meent Leerdam. ‘In Engeland zit het multiculturele diep in het kunstbeleid, net als in Frankrijk. Daar heeft men een format of action gehanteerd en wordt gewerkt met percentages. Ook in Amerika moest tien procent van de schouwburgen en van de theaterscholen divers zijn. Mensen die belasting betalen moeten ook vertegenwoordigd zijn. Mensen als Spike Lee hebben flink aan de deur gerammeld in Amerika. Ik ben ze er dankbaar voor. Ik vind het tof jij nu bij het Nationale Toneel zit, maar het heeft te lang geduurd.’

Bukvić: ‘Maar ik kan het niet allemaal in mijn eentje veranderen.’

Leerdam: ‘Nu denkt iedereen: zij moet het maar oplossen. Maar we moeten om je heen gaan staan en we moeten je helpen. Je wordt met een vergrootlas bekeken, maar iedereen maakt fouten.’

Uitgedaagd

Bukvić: ‘Wat ik opmerkelijk vind, is dat bijna iedere vraag die ik momenteel krijg uit de media te maken heeft met culturele diversiteit. Alsof ik nu door die ene hit een expert ben geworden op dat vlak. Het feit dat iedereen nu op mij afstormt, geeft aan hoe slecht het met deze situatie gesteld is.’

Leerdam: ’Je zult nog beter worden als je uitgedaagd wordt en andere gezelschappen zich ook houden aan hun kunstenplanbeloftes. Jij kunt alleen functioneren als je niet de druk voelt en de hele tijd wordt afgerekend op wat je doet, dat verkrampt. Je moet de vrijheid hebben, je moet kunnen groeien en je moet een coach nemen. De reden dat ik na acht jaar wegging bij Cosmic is omdat alles bij ons werd gedumpt. En daarna, in de onrust na de moorden op Fortuyn en Van Gogh, werd ik ook bespuugd. Mijn banden werden lek gestoken en mijn ruiten ingeslagen.’

Bukvić: ‘Als je vanuit een andere achtergrond iets probeert toe te voegen, wordt dat door sommige mensen ervaren alsof je ze iets probeert af te nemen.’

Leerdam: ‘Ik ben blij dat je dit gaat doen, maar het mag niet incidenteel zijn.’

foto Deen van Meer

Dossiers

Diversiteit
Theatermaker september 2015