De Blijvend Applaus Prijs in de categorie Cabaret en Kleinkunst was dit jaar voor Martin van Waardenberg en Wilfried de Jong voor hun gehele oeuvre. Het meest gewelddadige, explosieve, anarchistische, humoristische, lieve, kunstzinnige cabaretduo dat Nederland ooit heeft gekend.

Toen Martin van Waardenberg en Wilfried de Jong na zes programma’s in 1997 een punt achter hun gezamenlijke cabaretloopbaan zetten, slaakte een aantal theaterdirecteuren heimelijk een zucht van verlichting. Natuurlijk waren ze heel tevreden met de volle zalen van het tweetal, maar je wist eigenlijk nooit in welke staat die Rotterdamse straatschoffies het theater zouden achterlaten. Ze hadden geen ontzag voor de traditionele beschaafdheidsregels: ze gristen de jassen uit de garderobe en smeten die vanaf het balkon de zaal is. Ze hadden geen ontzag voor hun eigen lichamelijke gesteldheid: binnen enkele minuten na aanvang van het programma De Gekkengalerij (1988) is De Jong al met een bos prei afgerost, besmeerd met houtlijm, en is er met geweld een banaan in zijn mond gepropt. En ze hadden geen ontzag voor gezag – de mooiste eigenschap die een cabaretier kan hebben.

Zo komen aan het eind van het Luxor-spektakel waarmee het Rotterdamse theater in december 1992 het 75-jarig jubileum viert, de twee burgemeesters van Rotterdam, Jules Deelder en Bram Peper, het podium op. Deelder sluipt na een paar momenten grijnzend weg, alsof hij het onraad al ruikt. Peper klimt op een handkar om zijn speech te houden.

Hij wordt onderbroken door ‘geluidstechnici’ Van Waardenberg en De Jong die zijn microfoon moeten afstellen. In het draaiboek van de avond staat dat het tweetal ‘enkele kledingcorrecties’ zal aanbrengen. Met dit eufemisme weet het duo wel raad. Dit is het moment om de niet zo bijster populaire Peper letterlijk aan te pakken.

In een mum van tijd is de burgemeester zijn jasje en stropdas kwijt, hangt zijn hemd uit de broek en inspecteert De Jong met een waterpomptang de binnenkant van zijn pantalon. Pepers lijf tapen ze ruw in, terwijl haardos en gezicht met blauwe haarcrème worden ingesmeerd. Met nog een stevige klodder op het gelaat begint de verbouwereerde Peper aan zijn toespraak, waar niemand meer naar luistert. Enkele kledingcorrecties hebben zijn gezag tot nul gereduceerd.

Martin van Waardenberg (Rotterdam, 1956) en Wilfried de Jong (Rotterdam, 1958) hebben hun reputatie weer eens waargemaakt. Niets of niemand is heilig of veilig voor dit Rotterdamse stel.

In Jool Hul (1990) hebben ze een behangers-act waarbij De Jong een spijker in een muurtje moet slaan, omdat de lijm, waarmee terloops de eerste rijen besmeurd worden, niet afdoende blijkt.

Vaak moeten ze van tevoren een contract tekenen waarin staat dat elke beschadiging gerestaureerd moet worden. ‘Zo’n man met een ringbaardje’ komt dan vragen of er geen water gemorst gaat worden. Dat is voor Van Waardenberg een prima reden om gepast te ontploffen. ‘Wat! Geen water? Emmers, plassen, liters en als je niet snel ophoepelt, jouw bloed erbij.’

Vaker nog zijn ze zelf het doelwit van hun fysieke geweld. Humor en pijn zijn voor Waardenberg en De Jong onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Martin van Waardenberg is als oosterse vechtsportinstructeur een spartaanse beul voor zijn leerlingen. Hij laat De Jong op zijn blote knieën, voeten in zijn liezen, een parcours afleggen. Honderd keer per seizoen waggelt de artiest zo over het podium. Volgens De Jong bestaan theatervloeren in de Achterhoek vaak uit ongeschuurde plankieren. Met als gevolg een hardnekkige slijmbeursontsteking.

Schaafwonden, kneuzingen, blauwe plekken, een pijnlijke tepel omdat er een knijper aan geklemd zit. In Jool Hul rammen Waardenberg en De Jong wild op elkaar in met harde plastic reigers. De ene keer wordt De Jongs hand daardoor een bloedfontein, een andere keer krijgt hij een jaap vlak onder zijn oog. In een ander programma knallen ze met een rijdende stalen kast op een stroomleiding; ze doen er werkelijk alles aan om de laatste act van Tommy Cooper te evenaren.

In april 1994 is dat heel dichtbij. Tijdens een try-out van Naggelwauz in Breda hangt De Jong aan een decorstuk, vijf meter boven het podium. Ze hebben uitgerekend hoe lang hij dat kan volhouden, maar die avond blijkt de berekening niet te kloppen en dondert de artiest omlaag. Het publiek is onder de indruk van dit staaltje acrobatiek. Met een gebroken heup en pols komt hij er genadig van af, maar de première moet een halfjaar worden uitgesteld.

Aangenaam kennis te maken

In 1984 stopt Martin van Waardenberg met de groep Van Santen. Het was hem te gestileerd. Voor hem moet cabaret stevig, hard, vies, voos en vreemd zijn, en daarvoor was bij Van Santen geen ruimte. Toevallig ontmoet hij Wilfried de Jong in een vakantiekamp voor moeilijk opvoedbare kinderen, waarbij ze als vrijwilligers de taak hebben die kinderen te vermaken. Al snel wordt onduidelijk wie het moeilijkst op te voeden zijn, de kinderen of die twee begeleiders. Van Waardenberg heeft zijn nieuwe maatje gevonden.

Wilfried de Jong heeft de sociale academie doorlopen, droomt van een wielercarrière, maar heeft zijn plek nog niet gevonden. Een tijdje controleert hij flessen in een flessenfabriek. Ook heeft hij vier jaar basles gehad van een muzikant van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Zijn voorliefde voor de onderkant van de samenleving, en zijn hang naar vaart, overzichtelijke agressie en rechtlijnige muziek kunnen nu prachtig gecombineerd worden in het bloed-zweet-en-tranen-theater met Van Waardenberg.

Tijdens een repetitie doen ze twee jochies na die nat onder de douche vandaan komen en zich, trillend en met kleine handdoekjes om, willen warmlopen. Van Waardenberg begint overal tegenaan te trappen. Daar komt tekst bij en daarna worden die rotjongetjes verder uitgewerkt voor hun eerste programma Begin maar vast (1985).

Ze zijn bang voor de pers die hun geknoei wellicht zal doorprikken. Na een uitgebreide try-outfase plakken ze voor negenduizend gulden eigen geld Amsterdam vol met affiches. Dat werkt. De mensen komen en rollen lachend naar huis en ook de kritieken zijn goed.

Is in hun eersteling nog een vage verhaallijn te ontdekken, De Gekkengalerijwordt een verzameling korte, felle scènes. Eerst langs de rommelmarkt, om voor een paar honderd gulden spullen te kopen, en dan, improviserend, nummers bij elkaar scharrelen. Pure slapstick met duidelijke Laurel & Hardy-trekjes. Aan het eind van De Gekkengalerij duiken ze als twee zeeleeuwen in een groot waterbassin.

Ze werken zonder regisseur, want ze zijn niet geïnteresseerd in soepele overgangen en nette loopjes. Ze hebben maar één doel: het publiek onbedaarlijk aan het lachen maken. Golf over golf. Geen moraal, geen boodschap.

Met De Gekkengalerij winnen ze de CJP-prijs en met de tv-uitzending van dit programma scoren ze tot eigen tevredenheid bedroevend lage kijk- en waarderingscijfers bij 40-plussers. In Jool Hul (genoemd naar een parkeerplaats langs de snelweg tussen Amersfoort en Apeldoorn) rekken ze de mogelijkheden nog een beetje verder op. In het programmafoldertje staat te lezen dat kinderen afgegeven kunnen worden bij de clown in kleedkamer 12, en dat 65-plussers welkom zijn vanaf rij 57 en zeker niet na afloop. Overal in Nederland staan jongeren tussen de 20 en 35 te dringen voor Waardenberg en De Jong. Zelfs het motorpubliek, niet direct de harde kern van de traditionele schouwburgbezoekers, wordt binnengehaald.

Tijdens een woeste solo op de contrabas, waarbij de vingerdikke snaren het geruk van De Jong maar nauwelijks overleven, klinkt plotseling een paar maten Satisfaction. Aan het einde van de avond kan het puinruimen beginnen. Niet alleen op het podium, maar ook op het balkon, waar De Jong behoorlijk heeft huisgehouden. De WA-verzekering moet verschillende keren worden aangesproken om materiële schade van toeschouwers te vergoeden. Het lijflied van de Stones vormt ook het motto van de baldadige Waardenberg en De Jong.

Met Jool Hul bevestigen ze opnieuw het beeld dat ze een bijzonder hecht, gelijkwaardig duo vormen dat alles van elkaar kan hebben. Het absolute (en smerigste) bewijs hiervoor is wel de wijn-en-spuug-scène. De Jong biedt met veel lovende woorden zijn collega een fles wijn aan. Deze slobbert de hele fles in één keer achterover en is daarna kritisch over de kwaliteit. De beledigde De Jong spuugt hem op zijn overall. Dit is het begin van een oplopende wraakcyclus waarbij Van Waardenberg tot slot in de wijd opengesperde mond van De Jong rochelt.

Beeldend kunstenaars

Programma vier, dat in maart 1992 in de Amsterdamse Kleine Komedie in première gaat, is titelloos. Het is tot stand gekomen ‘met dank aan de Rotterdamse rommelmarkt en het slachthuis’. In king-size soldatenkistjes banjeren ze door de prut, geven elkaar de nodige tikken en maken een pokkenherrie die herinneringen oproept aan het Rotterdamse bombardement. Het is agressief, vitaal theater op het scherp van de snede. Ze kluiven elkaar tot op het bot af om dan vermoeid, verliefd en tevreden in elkaars armen te vallen.

Peter Liefhebber stelt in De Telegraaf opgelucht vast dat zelfs Waardenberg en De Jong hun grenzen hebben getrokken na het ‘kaalslag-programma’ Jool Hul: ‘Als ze het nog bonter hadden willen maken, dan waren er tanks en bazooka’s als attributen nodig geweest’.

Ondanks alle rotzooi is het geen puinhoop om de puinhoop. Er wordt niet puur op effectbejag gespeeld. Fysieke humor is voor hen het antwoord op de vraag naar de essentie van humor, niet het gedachteloos genomen beginpunt. De machtsspelletjes die gespeeld worden tussen meester en knecht, leraar en leerling, grote mond en onnozelaar, met Van Waardenberg in de rol van bullebak en De Jong als underdog, zijn huiveringwekkend. De nadruk ligt op het visueel-fysieke en de bizarre decorstukken.

Eind 1994 is Martin dolblij als Wilfried na de val van Breda lichamelijk en psychisch weer op de been is, en de draad van Naggelwauz kan worden opgepikt. Het nummer waarmee men in de try-outfase nog aan het experimenteren was, is uit de voorstelling verdwenen.

De val heeft het duo aan het denken gezet over de fysieke grenzen in hun theaterwerk. Ze waren met hun voorstellingen inmiddels aangeland bij een verpletterende orgie van blubber en bloed. Maar Waardenberg en De Jong slaan nu linksaf en eindigen na anderhalf uur Naggelwauz heel lief, dicht bij elkaar, met de duim in de mond, in een enorm bed. Ze zijn de puinhoop voorbij en concentreren zich nu op pure schoonheid. Zeker, er wordt als vanouds gemept, geprikt, getrokken en gefluimd. Maar eigenlijk zijn ze intussen beeldend kunstenaars geworden. In een van de scènes komen ze op met de armen vol pvc-buizen van ongeveer vier meter lang. Dan steekt de wind op en zien we wuivend riet. De wind gaat liggen, maar het blijkt stilte voor de storm. Daar is het riet niet tegen bestand. Als men van dit onderdeel een video-opname zou maken, zou het in een museum voor moderne kunst niet misstaan.

De voorstelling is een aaneenschakeling van voorbeelden van bittere concurrentie en zoete harmonie, waarbij de strijdtaferelen het duidelijke Waardenberg en De Jong-stempel dragen, maar waarin de verstilde momenten het meest opmerkelijk zijn. Zoals het demonteren van een reusachtige stoomketel die daarna dienst doet als drie saunahokjes. Hier probeert een oude man te voorkomen dat een andere bij hem in het hokje kruipt. Het is een wonderlijke achtervolging, in slakkensnelheid uitgevoerd.

In hun laatste programma Bandkaai (betekent helemaal niets) worden opnieuw acrobatische toeren uitgehaald waarmee ze zo in Cirque du Soleil zouden kunnen staan. Maar het is geen moment stoere krachtpatserij. Ze combineren banaliteit met schoonheid. Ze maken zin uit onzin. En omgekeerd.

Zoals in al hun werk zien we mensen die niet kunnen communiceren. De meesten proberen het wel, maar falen volkomen. Daarbij worden steeds andere kanten van het aloude machtsspel getoond: de machtigen overschatten zichzelf en worden onmachtig en daarom kunnen de zwakken ondanks zichzelf nog wel eens een kleine overwinning meepikken. Waardenberg en De Jong laten een hoop narigheid zien, waar de mond bij openvalt. Maar die treurigheid werkt constant op de lachspieren. Die verwarring is het hoogste wat een theatermaker kan bereiken.

Na zes magische programma’s is het tweetal nog twee keer teruggekomen. In 2017 samen met het Toren C-duo en drie jaar later met een compilatieprogramma in het Nieuwe Luxor. De zestigers blijken dan nog even bruisend, knallend, explosief, opwindend, energiek en humoristisch als voorheen.

In de door Martin van Waardenberg geregisseerde programma’s van het maffe gezelschap Oeloek zagen we duidelijk flarden van Waardenberg en De Jongs gewelddadige genialiteit, maar een echte opvolger van dit grootse duo zal zich waarschijnlijk nooit aandienen. De Waardenberg en De Jong-jaren 1985-1997 vormden de mooiste jaren van mijn tijd als recensent bij de Volkskrant. Ook al hebben die twee tijdens een interview bij mij thuis de boel een keer in no time verbouwd.

foto Clemens Rikken

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2024