Een wezenlijk onderwerp van deze tijd is hoe mensen met verschillende culturele achtergronden elkaar zien, proberen te begrijpen, van elkaar leren. Dennis Meyer ontwikkelde een analysemodel als hulpmiddel bij projecten waarin theaterprofessionals van verschillende achtergrond samenwerken.

‘Van wie is deze productie als die klaar is?’ Nwabisa Plaatjie vraagt het ons, Liesbeth Coltof en mij, tijdens een gesprek ter voorbereiding van het festival in Kaapstad dat onderdeel vormt van het internationale kunstproject 10CHILDREN -art for change (zie ook de reportage van Brechtje Zwanenveld elders in dit nummer). Nwabisa is begin dertig, zwart, en heeft een Xhosa-achtergrond. Wij zijn in de zestig, wit, en hebben een Nederlandse achtergrond. Het is een vraag die Nwabisa voortdurend moet stellen om haar positie tegenover de instituten en ‘machthebbers’ te bevechten en te versterken. Het staat niet los van de geschiedenis van apartheid, de koloniale geschiedenis en de sociale ongelijkheid in Zuid-Afrika: wiens land is dit, wiens verhalen, wiens geschiedenis? Eenzelfde soort vragen kom ik tegen als dramaturg bij de opleiding Theaterdocent Verkort van de Academie voor Theater & Dans, waar theaterprofessionals met verschillende culturele achtergronden samenwerken. Het zijn gewenste en opgezochte vraagstukken, maar niet altijd makkelijk om te beantwoorden. Daarom voerde ik een literatuuronderzoek uit bij het Lectoraat Kunsteducatie van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Het doel was om een analysemodel te ontwikkelen dat behulpzaam zou zijn wanneer theaterprofessionals met verschillende culturele achtergronden samenwerken. Het kreeg de titel ‘Wij in Wording. Een analysemodel voor interculturele theaterprojecten’.

Wie bepaalt werkelijk de inhoud en de vorm? Welke (on)bewuste patronen van samenwerken geven richting aan het maakproces? Welke (on)bewuste vooroordelen spelen wellicht een rol? En in hoeverre is het een persoonlijk of een systemisch vraagstuk?

Dit zijn vragen die naar boven komen wanneer mensen met verschillende culturele achtergronden samenwerken. Het zijn echter ook vragen die tot verwijdering en onbegrip kunnen leiden. Met als mogelijk resultaat dat men zich terugtrekt in de eigen culturele bubbel.

Er is natuurlijk niets mis mee, het is zelfs zeer begrijpelijk, dat mensen met eenzelfde culturele achtergrond elkaar opzoeken. En zeker theaterprojecten die gemaakt worden binnen een andere culturele context dan een westerse eurocentrische, zijn in onze tijd van groot belang.

Daarnaast is het echter ook belangrijk dat theaterprofessionals met verschillende culturele achtergronden elkaar blijven opzoeken. Want theater is een ‘oefening in leven’. En een wezenlijk onderwerp van onze tijd is hoe mensen met verschillende culturele achtergronden samenleven, elkaar zien, proberen te begrijpen, van elkaar leren. En dat ‘oefen’ je binnen een intercultureel theaterproject, zowel met makers als met publiek.

Niet voor niets verwijst de titel van het onderzoek naar de Staat van het Theater 2023 van Alida Dors: ‘Een nieuw wij, een Wij in Wording. Daar hebben we elkaar voor nodig. Zij aan zij, schouder aan schouder. Processen zullen onwennig zijn, nieuw zijn. Anders lopen dan men gewend is. Dat is inherent aan de nieuwe cultuur die we samen zoeken, aan het Wij dat we nog moeten worden. Samen doen vraagt om gemeenschappelijke inspanning.’

Het analysemodel

Het analysemodel bestaat uit zes dilemma’s. Elk dilemma heeft twee uitersten:

  • waardering – toe-eigening;
  • pluralistisch – universalistisch;
  • collectief – hiërarchisch;
  • in dialoog – autonoom;
  • procesgericht – productgericht, en
  • chaos – orde.

Elk dilemma wordt aangevuld met een aantal vragen en gevolgd door een toelichting. Eenieder plaatst zich op de lijn tussen deze twee uitersten: óp een van de uitersten, in het midden, iets meer naar links, naar rechts. Er is uitdrukkelijk geen waardeoordeel over waar iemand zich plaatst. Wanneer de deelnemers aan een project zich hebben gepositioneerd is dat de basis voor een gesprek en uitwisseling. Met als doel om bewuste keuzes te maken voor de invulling van de samenwerking.

De literatuur

De dilemma’s zijn ontwikkeld vanuit een historisch en theoretisch literatuuronderzoek. De werkwijze bij interculturele theaterproducties van regisseurs Milo Rau en Lotte van den Berg worden als voorbeelden uit de praktijk beschreven.

Markeerpunt binnen het historische onderzoek zijn de uitgebreide reacties op de voorstelling Mahabharata van Peter Brook (1985). Het was een voorstelling die tijdens mijn eigen theatervakopleiding grote bewondering afdwong als voorbeeld van een geslaagd intercultureel theaterproject. Vanuit India werd hem echter ‘oriëntalisme’ verweten. De term komt van Edward Saïd en verwijst naar een vorm van bewust of onbewuste culturele toe-eigening door westerse kunstenaars van Aziatische, Afrikaanse bronnen of bronnen uit andere werelddelen.

Met een gemengde cast liet Peter Brook delen uit het Indiase epos Mahabharata spelen, op zoek naar de universele waarden van de mens. Wat hij daarbij echter buiten beschouwing liet was een essentieel onderdeel van dit epos: de Bhagavad Gita. Dit tweegesprek tussen Krishna en prins Arjuna speelt een fundamentele rol in het leven van hindoes.

Hierdoor werd hem verweten het meest essentiële deel van het epos links te laten liggen en alleen zichzelf en de eigen uitgangspunten als kompas te gebruiken. Dat hij een vertegenwoordiger van de voormalige kolonisator was, zorgde voor een versterking van deze kritiek.

Met name Richard Knowles, die intercultureel theater in deze tijd van groot belang vindt, verbindt in zijn boek Theatre and Interculturalism de twee uitersten in deze ‘interculturele oorlogen’: bronnen van anderen kunnen gebruikt worden mits daar een zodanig onderzoek aan ten grondslag ligt dat de eigenheid van het materiaal zichtbaar blijft. De westerse theatermaker past, volgens hem, een zekere bescheidenheid en terughoudendheid.

Het theoretisch onderzoek concentreert zich rondom drie gebieden: ethiek, esthetiek en participatief theater.

Ethiek

Binnen de ethiek gaat het over een persoonlijke dimensie (hoe goed te doen, hoe goed samen te werken) en om een politieke en sociale dimensie: in hoeverre bieden maatschappelijke structuren de mogelijkheid voor iedereen om eerlijke toegang te hebben tot de bronnen? Wie heeft het ‘recht’ op representatie en wie op het cultureel eigenaarschap?

Ethiek gaat hierbij niet alleen over de inhoud en de verhalen die verteld worden. Het gaat ook over de beslissingsstructuur, de financiële randvoorwaarden en de communicatie. Te vaak worden juist deze maatschappelijke en sociale structuren te weinig kritisch onderzocht.

Belangrijk onderdeel van dit ethische vraagstuk is dat iemands identiteit uit veel meer bestaat dat één kenmerk, één essentie. Intersectioneel denken (iemands identiteit wordt door minstens 14 factoren bepaald) is van cruciaal belang bij een intercultureel theaterproject. En nooit kan een deelnemer met een bepaalde culturele achtergrond tot vertegenwoordiger worden gemaakt van die cultuur.

Esthetiek

Een tweede gebied is het vraagstuk van de kwaliteit. Op basis waarvan wordt kwaliteit beoordeeld?  Welke bewuste en onbewuste kwaliteitscriteria hanteert iemand bij het maken of beoordelen van kunst?

In het Westen wordt het kwaliteitsbegrip nog steeds in hoge mate bepaald door de ideeën die voortkomen uit het modernisme, ondanks reacties als het postmodernisme of daarna het metamodernisme. Binnen het modernisme staat de potentie van het individu centraal en is de kunst gericht op de verheffing van de individuele mens.  Hier komen begrippen uit voort zoals de autonome kunstenaar, abstractie in de kunst, hoge waardering voor vernieuwing, gericht op het uiteindelijke product, waardering voor het vakmanschap van de kunstenaar en, daarmee samenhangend, te onderscheiden disciplines, zoals toneel, dans of opera.

Het probleem met dit kwaliteitsbegrip is niet dat het geen waarde heeft, maar wel dat het als standaard gezien wordt, als het hoogste wat bereikt kan worden. Andere kwaliteitsbegrippen zijn even geldig en gelijkwaardig.

Participatief Theater

Een gebied met veel van dezelfde vraagstukken als die van het interculturele theater is de participatieve kunst. Ook daar wordt gestreden voor een gelijke waardering van andere kwaliteitsbegrippen dan alleen die die voortkomen uit een modernistische visie. Welk vakmanschap is vereist bij de participatieve kunst, hoe waardeer je dat, welke mogelijkheden zijn er om het proces en niet het product centraal te stellen, welke vraagstukken rondom collectiviteit komen naar boven en welke kwaliteit kun je waarderen bij een participatief project? De ervaringen binnen de participatieve kunst kunnen behulpzaam zijn bij de ontwikkeling van interculturele theaterprojecten

De dilemma’s

Het eerste dilemma, waardering – toe-eigening, richt zich op het vraagstuk van ieders culturele achtergrond en de verhouding tot een koloniale en/of eurocentrische geschiedenis. In Vistas of Modernity. Decolonial aesthesis and the end of the contemporary pleit Rolando Vázquez, een van de belangrijke bronnen voor het onderzoek, bij elke samenwerking voor een de-koloniaal onderzoek. Welke relatie heeft eenieder tot een koloniaal verleden, welke eurocentrische invloeden spelen mee? Hij benadrukt dat niet de eigen positie het meest van belang is maar de positie van de ander. En dat er bereidheid moet zijn om de verhoudingen in de wereld opnieuw uit te denken. Hoe naar de ander gekeken wordt, kan niet eenduidig zijn. Intersectioneel denken is cruciaal.

Het tweede dilemma analyseert in hoeverre de makers een wereldbeeld hanteren dat uitgaat van een universalistisch (alle mensen zijn in wezen gelijk) of van een pluralistisch principe. Beide opvattingen zijn legitiem maar hebben wel op een verschillende manier invloed op de vorm en inhoud van een theaterproject.

Binnen het derde dilemma, collectief – hiërarchisch, komen met name ethische vraagstukken aan bod. Daarbij gaat het niet alleen over het samenwerken op de vloer, maar ook over de productionele en zakelijke kant van een project. Wie bepaalt hoe er gewerkt wordt, aan wie komt het kapitaal van het project ten goede, hoe wordt er naar buiten toe over het project gecommuniceerd. Belangrijk aandachtspunt bij dit dilemma is ook het vraagstuk van de taal, zowel tijdens het maakproces als bij een productie. Wordt het Engels of het Nederlands gebruikt als voertaal, omdat dat nu eenmaal het makkelijkst lijkt? Terwijl wellicht andere talen veel meer passen bij de identiteit van enkele deelnemers of van het publiek.

De drie volgende dilemma’s richten zich met name op het esthetische vraagstuk. Aan de rechterkant staan drie begrippen die voortkomen uit een modernistische visie op kunst: autonoom, productgericht en orde. Aan de linkerkant staat het tegenovergestelde: in dialoog, procesgericht en chaos.

Het autonome kunstproduct komt voort uit een reflectie op de wereld om ons heen, maar is een autonome visie daarop. Bij kunst in dialoog staat de relatie tot de ander, tot de wereld centraal. Er is geen autonome visie van de kunstenaar(s) maar er vindt een voortdurende dialoog, een voortdurend onderzoek plaats.

Het leggen van de nadruk op het product óf het proces als de kunstvorm heeft grote consequenties. Is alles wat er gebeurt uiteindelijk ondergeschikt aan de uiteindelijke theatervoorstelling, waar alle kwaliteit en waardering aan wordt afgemeten, of wordt het proces zelf, context gerelateerde projecten en de nawerking van een voorstelling ook als kunstwerk gezien?

Chaos en orde richt zich met name op de dramaturgie: welke verhalen worden verteld en hoe worden ze verteld. De modernistische dramaturgie is gericht op het doorgronden van de chaotische werkelijkheid met behulp van abstractie, orde en structuur. Aan de andere kant staat juist de dramaturgie die die chaos van de werkelijkheid wil weergeven. Geen abstractie, geen structuur en een directe verbinding met de chaotische werkelijkheid om ons heen.

Yahmani Blackman

Ter voorbereiding op dit artikel sprak ik met Yahmani Blackman, dramaturg/theatermaker/theaterdocent. Zij was ‘mee-lezer’ tijdens het onderzoek en heeft het analysemodel gebruikt bij haar werk met studenten van de HKU.

Yahmani: ‘Wat ik niet goed vind aan dit onderzoek is de ondertitel: analysemodel voor interculturele theaterprojecten. Ik associeer bij de term ‘interculturele theaterprojecten’ toch vooral projecten die starten vanuit een witte westerse cultuur. Want voor mij, als zwarte Afro-Surinaamse Europeaan, zijn álle theaterprojecten intercultureel. En ik vind dat dit analysemodel waardevol is voor alle makers én ook voor subsidieverstrekkers, journalisten, theaterdocenten, studenten, of ze nu een intercultureel theaterproject opzetten of niet. Allen zouden er baat bij hebben om met behulp van dit model te onderzoeken welke bewuste en onbewuste opvattingen ze over theater hebben. En om op basis daarvan een noodzakelijk gesprek met de ander te voeren over elkaars opvattingen.’

Yahmani: ‘Je zou je kunnen afvragen of deze zes dilemma’s wel alle te bespreken onderwerpen beslaan. Mijn indruk is dat die vraag niet zo belangrijk is. Het gaat erom dat deze dilemma’s voldoende aanleiding geven om het gesprek te voeren. En elk gesprek zal anders zijn, zal andere onderwerpen belichten. De vraag is dus niet of het alles dekt, maar of het voldoende aanleiding geeft om tot een goede analyse te komen. En dat doet het. En, zoals gezegd, niet alleen voor interculturele theaterprojecten. Het geeft woorden en vakmatige handvatten om jezelf en anderen te positioneren. En met name in mijn werkkringen is het belangrijk dat we woorden en begrippen vinden. Om ons te verhouden tot andere makers, tot subsidienten, tot gezelschappen waar we werken. Hoe vaak ik bijvoorbeeld heb gehoord dat mijn werk niet ‘universeel’ is, of dat het ‘anekdotisch’ is. Beide reacties komen voort uit dat modernistische kwaliteitsbegrip. Ik weet nu beter dat universeel een mogelijkheid is, maar dat ik me misschien meer thuis voel bij een pluralistisch standpunt. En dat het weergeven van de realiteit op het toneel niet per se slecht theater oplevert, of te anekdotisch zou zijn.’

Wanneer de kwaliteitsnormen die voortkomen uit het westerse witte kunstbegrip niet meer algemeen geldend zijn, niet meer als standaard dienen, hoe bepaal je dan kwaliteit?

Yahmani: ‘Ik vind het woord ‘kwaliteit’ problematisch. Wie bepaalt dat eigenlijk? Te lang is het woord ‘kwaliteit’ alleen maar ingevuld vanuit een westers, wit standpunt. Ik hou bijvoorbeeld heel erg van volkstheater. In Suriname heb je theatergezelschappen die voorstellingen maken over alledaagse dingen die spelen in de maatschappij. Altijd volle zalen. Veel humor. Ze proberen echt iets te betekenen voor de mensen. Het toneelbeeld zou echter gezien kunnen worden als niet uitgewerkt of niet theatraal genoeg. Heeft die voorstelling daarom geen kwaliteit? Ik vind van wel. Als het doel van de voorstelling wordt gehaald, namelijk dat de mensen vermaakt worden en iets van hun eigen leven terugzien in de voorstelling, heeft het kwaliteit. Iedereen heeft het er later nog over, iedereen herkent er wel iets van uit diens eigen leven. Ik vind dat we ons opnieuw moeten buigen over dat begrip ‘kwaliteit’. Ook diegenen die bepalen of er wel of geen subsidie wordt gegeven aan een project.’

Op mijn vraag of het geen probleem is bij dit onderzoek, dat het is uitgevoerd door een witte, westerse theaterprofessional reageert Yahmani: ‘Ik denk dat jouw onderzoek een bijdrage kan leveren aan de inzichten van de witte mensen. En het is beter dat een witte man zich buigt over ‘white men’s problems’ dan dat ik dat doe. Maar dit onderzoek is niet alleen van waarde voor de witte theaterprofessional. Ik heb er ook veel aan omdat ik mezelf beter kan positioneren, omdat ik bijvoorbeeld mijn werk als dramaturg nog beter invulling kan geven. Wij zwarte mensen zijn heel goed in ‘code-switching’. Wij kunnen ons goed aanpassen aan andere codes. Dit onderzoek geeft handvatten om andere codes te doorgronden en om eigen codes daar tegenover te zetten.’

Yahmani en ik zijn het erover eens dat dit analysemodel niet in een la verdwijnt, of alleen door theoretici gelezen wordt. Daarom is het analysemodel ook te gebruiken zonder het lezen van de theoretische onderbouwing. Het analysemodel wordt vergezeld van een aantal vragen en een korte toelichting per dilemma.

De manier waarop het gesprek wordt aangegaan, zal bij iedere toepassing verschillen. Iedere groep mensen, ieder gesprek, iedere context is anders en vraagt om een andere vorm. Hopelijk vindt er in de toekomst een uitwisseling plaats over welke verschillende vormen toegepast kunnen worden en op welke manier de dilemma’s wellicht aangepast en aangevuld kunnen worden. Yahmani: ‘Dit onderzoek is geen punt, geeft geen conclusie. Het is een uitnodiging tot een gesprek. Het is een komma.’

beeld Kwame Kwanzaa

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2023