Ook achter de schermen zijn jonge makers actief. Bregt van Deursen studeerde twee jaar geleden af in Arnhem aan de opleiding Docent Theater, was bij haar afstuderen een van de oprichters van ENT (Ensemble Nieuwe Theaterwerkers). Ze werkt nu voor Over het IJ onder meer als contextprogramma-maker. Een positie met macht, daar is ze zich terdege van bewust.

Bregt van Deursen (26) kwam bij het Over het IJ Festival in Amsterdam terecht vanwege haar ideeën over contextprogramma’s. ‘Ik wil maken vanuit het contact met het publiek en de deelnemer’, schreef ze tijdens haar afstuderen. ‘Contextprogramma’s moeten op zichzelf een artistiek product zijn en een autonome kracht hebben.’ Nu is ze verantwoordelijk voor het contextprogramma van het festival en coördineert ze sinds de zomer ook het Nieuwe Makers Programma, een langere onderzoeksperiode voor zes jonge makers.

Wat houdt dat contextprogramma in?

‘Ik denk dat het contextprogramma een prominentere rol mag innemen binnen een programmering. Het contextprogramma kan dan alles met elkaar verbinden en meer diepte geven aan losse programmering. Ik probeer te onderzoeken of zo’n contextprogramma ook een artistieke ruimte kan zijn en een kunstzinnig project, in plaats van enkel een (na)gesprek.

Daarnaast heb ik ideeën en visies over het veld en spreek me daar vaak over uit. En dan speciaal over de positie die je als nieuwe theaterwerker hebt. Ik ben actief binnen mijn generatie, heb via ENT veel makers van verschillende opleidingen leren kennen. Ik denk dat dat heeft veroorzaakt dat ik uiteindelijk ook coördinator van het Nieuwe Makers Programma ben geworden.’

Wat is die visie op de nieuwe maker?

‘Nou, je bevindt je in een kwetsbare positie wanneer je net afgestudeerd bent, en ik zie ook altijd een soort angst of zenuwen voor het veld bij de nieuwe makers. Ik denk dat de mensen die ‘aan de poorten’ staan, daar een hele grote verantwoordelijkheid hebben. Niet alleen om mensen een plek te geven en te programmeren, maar ook om hun een welkom gevoel te geven in het veld – dat je niet het gevoel hebt dat je staat te rammelen aan een dichte deur. Dus ik vind dat alle makers, of ze nou passen bij Over het IJ of niet, het gevoel moeten hebben dat ze welkom zijn en dat er iemand op ze zit te wachten.’

Als een soort bruggenbouwer?

‘Misschien meer een deurstopper. Dat je zorgt dat de deur altijd op een kiertje staat, en nooit helemaal dichtvalt.’

Is het anders omdat jij als generatiegenoot nu op zo’n positie bent beland?

‘Ik had me van tevoren wel gerealiseerd dat er verantwoordelijkheid bij kwam kijken, maar als je ‘m eenmaal hebt, voelt dat toch anders en dan ga je ineens denken: maar is het wel goed dat ik jong ben? Ik denk van wel: onze generatie is hard bezig een veld te maken waarin transparantie vooropstaat en macht en verantwoordelijkheid besproken worden. Ik denk dat het daarom goed is dat ik dicht bij de makers sta. Dat contact en die transparantie zijn natuurlijker, maar ook spannender, omdat ik me ook persoonlijk betrokken voel. Daarom is mijn positie bij Over het IJ zo fijn. Ik ben wel de artistiek coördinator van dit programmadeel, maar ik doe alles samen met anderen. Ik ben jong, dus ik denk dat die kennis vanuit andere generaties, dat mentorschap, ook heel belangrijk is. De nabijheid tot de generatie kan zowel een voordeel als nadeel zijn.’

Maar jouw positie als programmeur blijft wel een positie met macht. Hoe ga je daar van dag tot dag mee om?

‘Ik denk dat het heel belangrijk is te erkennen dat er machtsverschillen zijn. Als je dat niet erkent, ontstaat er een onveiliger gevoel dan wanneer je zegt: mijn positie is anders dan die van jou en laten we kijken hoe we hier samen transparant over kunnen zijn en verantwoordelijkheid naar elkaar in kunnen nemen. Als een maker me uitnodigt om te kijken naar diens werk, dan moet ik me bewust zijn vanuit welke rol ik daar aanwezig ben en van alle petten die ik heb: programmeur, generatiegenoot, bestuur van ENT en soms ook vriend.’

‘Daarnaast denk ik niet dat je naar een non-hiërarchisch veld kúnt gaan. Er is altijd schaarste aan speelplekken, dus ik denk dat de integriteit van mijn positie heel belangrijk is. Ik zou het heel vet vinden als elke programmeur zich altijd af blijft vragen: hoe doe ik dit integer? Ik zou het goed vinden als elke plek een programmateam heeft; dat er niet één iemand is die dingen bepaalt, maar dat je met elkaar in gesprek gaat. Dan is het geen zwaaien met de scepter en zomaar ja of nee zeggen.’

‘Ik vind het sowieso heel gezond dat er voor elke macht een soort tegenmacht is, dat er nooit één iemand is die alles mag bepalen. Als ik iemands werk goed vind, wil ik dat eerst bij de rest van het team verantwoorden. Waarom vind ik het goed? Waarom vind ik het bij Over het IJ passen? Bovendien, makers moeten zich verantwoorden tegenover mij, maar ik moet me ook kunnen verantwoorden tegenover de makers.’

En hoe weeg je de belangen van die jonge makers af tegen publiek dat je ook in je achterhoofd moet houden?

‘Je bent natuurlijk altijd met de behoefte van het publiek bezig. Daarnaast wil je voor jonge makers een ruimte creëren waarbinnen ze nieuwe dingen kunnen ontwikkelen. Dus je hebt voor die beide kanten zorg te dragen. Soms betekent dat dat iets een experiment is en dat je niet zeker weet of het voor publiek leesbaar gaat zijn. In die gevallen denk ik dat die context heel belangrijk is. Als iedereen weet binnen welke kaders ze naar een werk gaan kijken, zorgt dat voor een veilige ruimte voor zo’n experiment. In november hadden we een presentatiemoment van drie makers: Je zaterdagmiddag bij Over het IJ waar shit geshowd wordt die nog geen show is. Ik heb gezocht naar een titel die paste bij het jonge makerschap, en bij onaf werk – niet te marketing-achtig. Zoiets zou mij aanspreken en geeft meteen een duidelijke context voor het publiek.’

‘Iedereen vond het vooraf spannend, maar het was echt een heel leuk, laagdrempelig moment voor zowel publiek als maker. Er wordt altijd wel gezegd dat je op je bek moet durven gaan en falen, maar hoe kwetsbaar is dat wanneer je publiek voor je hebt op een festival! Maar die plekken moeten er zijn en die werkprocessen moeten gezonder, zodat er minder prestatiedruk is. Daarom ben ik echt trots op de ruimte die we hebben kunnen creëren voor dat ‘work in progress’ moment.’

Hoe ga je om met de schaarste van speelplekken op een festival?

‘Dat betekent dat je soms moeilijke keuzes moet maken. Soms past een maker heel goed binnen de context van het festival, maar moet je toch nee zeggen. Vaak heeft dat dan te maken met het programma als geheel, en wat voor een plek dat programma in z’n geheel creëert.’

Hoe zeg je tegen een maker: het was geweldig, maar het past niet binnen de programmering?

‘Dat wil ik heel zorgzaam doen. Ik kan dan lang bezig zijn met een goede mail, waarin ik ook inhoudelijk iets kan schrijven. Ik zou het heel vet vinden als we als veld meedenken met wat de geschikte plek is voor een maker. Dat er gedacht wordt: volgens mij past jouw werk heel goed binnen de context van bijvoorbeeld Frascati of Festival Cement. Tegelijkertijd is dit natuurlijk heel arbeidsintensief en in de praktijk niet in elke situatie haalbaar. Ideaal gezien wordt het programmeren een samenwerking tussen een netwerk van verschillende programmeurs en makers.’

Zie jij een gemeenschappelijke deler in het werk van een nieuwe generatie makers?

‘Ik zie een tendens dat makers reageren op de tijd, op wat er geweest is en op structuren. Veel makers zijn op zoek naar nieuwe ruimtes, waar nieuwe dingen mogelijk zijn. Blond & Cynisch (een jong intersectioneel feministisch collectief) bekijkt in hun werk op komend festival bijvoorbeeld archetypes. Ik heb het met hen veel gehad over het verschil tussen het tonen van die archetypes en een nieuwe ruimte creëren. Hoe ziet die ruimte er dan uit? Zijn die archetypes nog in die ruimte aanwezig of niet? Hoe zien ze er dan uit? Hebben we ze nodig?’

Dat klinkt alsof hun werk eigenlijk ook over geschiedenis gaat, en hoe je je daartoe verhoudt.

‘Ja, ik denk dat veel werk reactief is. We zijn het eigenlijk best wel oneens met heel veel oude structuren. Dus ik zie veel werk dat reageert op de positie van de vrouw en vrouwenrollen of op queer spaces. Van wie is de ruimte en wie mag de ruimte innemen? En wie is te gast in wiens ruimte?’

‘Een ander thema is ‘de ramp’. Gaat onze samenleving te gronde? Wachten we daar eigenlijk op? En wat voor ruimte levert dat dan nu op? Charlotte Gillain doet in residentie bij Over het IJ onderzoek naar hoe we onze verbeeldingskracht en fictie nodig hebben om ons tot die ramp te verhouden. Hoe kunnen we het normale ‘catastroferen’ en de catastrofe normaliseren?’

‘Achter de schermen zie ik dat makers zich nu afvragen hoe ze hun werkpraktijk gezond kunnen vormgeven. Veel makers denken steeds dat ze méér moeten doen en op alles ja moeten zeggen, want ‘dit is m’n enige kans’. Dus ik hoop dat makers de ruimte krijgen om daarin zorg voor zichzelf te kunnen dragen en dat het gesprek op gang komt over het dragen van die zorg voor jezelf in de sector.’

‘Er is nu veel aandacht voor hoe nieuwe makers elkaar kunnen vinden, waar ze kennis vandaan kunnen halen en hoe ze kunnen professionaliseren. Dat is bijvoorbeeld ook waar ENT uit ontstaan is, uit de behoefte om dat over alle vakgebieden in het theater heen te doen en het veld meer als geheel zien dan als losse eilandjes. Ik hoop dat, met het aanbieden van die professionaliseringsprogramma’s, instellingen hun krachten gaan bundelen, om zo ook overzichtelijk te blijven voor nieuwe makers.’

‘Daarnaast moet je ook gewoon erkennen dat afstuderen en beginnen in het veld iets spannends is. Toch kun je je ook als beginner onderdeel voelen van het veld. Zolang jonge makers dat niet voelen, moet er vanuit het veld iets gebeuren om dat op te roepen. In mijn geval betekent dat dat ik elk jaar opnieuw een gesprek moet voeren met een hele grote groep nieuwe makers waarin ik hun positie erken en bespreek. Ik denk serieus dat het heel goed is om dat elk jaar, met elke nieuwe lichting, weer te doen.’

Wat geef je die studenten, die net hun eerste stappen gaan zetten in het veld, voor goede raad?

Wat mijzelf heel erg helpt, is om niet te denken in ‘gelukt’ of ‘mislukt’. Bijvoorbeeld met netwerken. Ik had soms het idee dat een gesprek mislukt was als ik er niet direct werk aan overhield. Terwijl dat superzonde is. Zie het gesprek op zich als doel. Je krijgt er misschien niet meteen iets uit, maar later komt het terug.’

Foto: Moon Saris. Opening festivalhart op Over het IJ (2022)

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2023