Vondel, Bredero, Hooft, de ‘grote drie’ uit de canon van het vroegmoderne Nederlandse toneel zijn mannen. Maar wie kent nog de blijspelen van Catharina Questiers of de tragedies van Katharina Lescailje –vrouwelijke tijdgenoten die even grote successen vieren in de Amsterdamse Schouwburg? Wie zijn deze vrouwen? En wat is hun impact geweest op het toneellandschap?

Vrouwen waren lang onzichtbaar in de geschiedenis van het Nederlandse toneelbedrijf. Maar wie goed kijkt, ziet dat ze vaker een rol(letje) speelden dan werd aangenomen. Neem deze prent van de Nederduytsche Academie, het eerste structurele toneelpodium in Amsterdam. De Academie lijkt op het eerste gezicht een mannenbolwerk: opricht door Samuel Coster in 1617, en geopend met twee toneelstukken: Apollo van Suffridus Sixtinus en de Vande moordt begaen aen Wilhelm van Oranjien van Gijsbert van Hogendorp. Kortom: door en (als we op de titels afgaan) over mannen. Maar als we goed op de prent kijken zien we ook hier een eerste bewijs van de aanwezigheid van vrouwen: Wie is de uitbaatster van de boekhandel waar de toneelteksten verkocht werden?

Het houten gebouw van de Academie kraakte al snel onder de overweldigende toestroom van het Amsterdamse publiek. Als in 1637 de eerste stenen schouwburg haar deuren opent aan de Keizersgracht lijkt de teneur aanvankelijk dezelfde. Ditmaal viel de eer te beurt aan Joost van den Vondel om de nieuwe kunsttempel te openen. Opnieuw waren het de lotgevallen van een man, de Amsterdamse stadsheer Gijsbrecht van Aemstel, die het publiek als eerste voorgesteld kreeg. Toch kunnen we de sturende rol die Badeloch, de vrouw van de titel(anti)held, in Vondels stuk krijgt, misschien al interpreteren als een voorbode van een kerend tij.

Schrijfsters op Spaanse leest

In de zeventiende eeuw veroveren vrouwelijke schrijvers langzaam maar zeker het toneel. Aanvankelijk treden ze vooral op als vertalers van het toneelwerk, niet zelden van beroemde buitenlandse (mannelijke) toneelauteurs. De ogen waren vooral gericht op Spanje. De populaire komedies van auteurs als Felix Lope de Vega werden niet alleen door mannen, maar vooral ook door vrouwelijke auteurs (vaak via een Franse tussenvertaling) vertaald naar de Nederlandse planken. Op 12 juni 1644 gebeurde er iets bijzonders in de Amsterdamse schouwburg op de Keizersgracht. Geen hoog bezoek van een buitenlands staatshoofd, noch de viering van een vredesverdrag: toch werd die dag een mijlpaal. Met de première van het blijspel Spaensche heydin, een vrije bewerking naar de Spaanse bestsellerauteur Cervantes, verscheen er voor het eerst een door een vrouw geschreven theaterstuk op de Amsterdamse planken. De schrijfster, Catharina Verwers-Dusart (1618-1684), deed iets wat nog nooit eerder in de Nederlandse toneelgeschiedenis was vertoond: ze publiceerde een stuk met haar naam prominent op het titelblad (‘Juffrouw C.V. Dusart’).

Deze prestatie leverde haar overigens geen onverdeelde loftuitingen op. Sommige tijdgenoten trokken haar schrijverschap openlijk in twijfel. Naar aanleiding van haar bijdrage aan De Knipzang (1654), een collectief gedicht waaraan zeventien prominente en minder prominente dichters meewerkten, vroeg een kritische tijdgenoot zich zelfs hardop de vraag wat de uitgever bezielde om nu ook vrouwen om een bijdrage te vragen: ‘kan je nu geen mans belezen,/ dat je tere vrouwen neemt?’

Dat nog niet iedereen klaar was voor vrouwelijke auteurs zou hun opmars niet staken. De eerste vrouw die verschillende toneelstukken op haar naam heeft staan, is Catharina Questiers (1631-1669). Ze vestigt haar reputatie in 1655 met De Geheymen Minnaar, een blijspel, wederom geschoeid op Spaanse leest. Een jaar later volgde haar Casimier, of Gedempte hoogmoed (een bewerking van Antonio Enríquez Gómez’s Engañar para reinar. Questiers groeit al snel uit tot een van de populairste toneelschrijvers van het land. Haar D’ondancbare Fulvius en getrouwe Octavia wordt in 1665 zelfs verkozen om het toneel van de Nieuwe Schouwburg – dat vakkundig was verbouwd door haar zwager Philip Vingboons – feestelijk in te wijden. Daarmee is ze de eerste vrouw die het stokje van Vondel zal overnemen. En daar blijft het niet bij.

Schouwburgdrukker, toneelcriticus en acteur (v)

Vanaf dat moment zijn vrouwen niet meer weg te denken uit het toneelbedrijf. Ze zijn niet alleen actief als schrijfster, maar bijvoorbeeld ook toneelcriticus. Zo haalde Goudina van Weert (1620-1679) in een pamflet hard uit naar Vondels treurspel Maria Stuart (1646) en zijn karakterisering van de titelheldin. Vrouwen floreren niet alleen achter de schrijftafel, maar ook op het toneel. Lang werden vrouwenrollen door mannen vertolkt, maar daar kwam nu verandering in. Actrices Adriana van Rijndorp (1698-1753) en Johanna Cornelia Wattier (1762-1827) wisten onbetwiste sterrenstatus te verwerven. Die laatste werd door Napoleon Bonaparte zelfs gekroond tot ‘de grootste tragédienne van Europa’.

Veel van deze schrijvende vrouwen groeien op in artistieke kringen. Zo was Van Rijndorp de dochter van toneelspeler en schouwburgdirecteur Jacob van Rijndorp. Ze konden vaak teren op een wijdvertakt cultureel netwerk van hun familie. Dat was zeker ook het geval voor Katharina Lescailje (1649-1711), die zich als dochter van de officiële schouwburgdrukker zou ontpoppen als een van de absolute spilfiguren in het artistieke bedrijf. Dankzij haar bevoorrechte positie kreeg zij bovendien volop kansen om haar literaire stem te laten horen. Ze voltooit zeven toneelspelen, waarvan er maar liefst zes worden opgevoerd. Ze was daarmee bovendien een van de eerste vrouwen die zich waagde aan het genre van de tragedie, dat omstreeks 1700 nog altijd tot de hoogst haalbare schrijfkunst werd gerekend. Vrouwen werden in de regel niet tot dergelijk literair huzarenstukje in staat geacht, maar Lescailje – die als kind nog op schoot van haar grote voorbeeld Vondel had gezeten – bewees het tegendeel.   

Definitieve doorbraak

In de tweede helft van de achttiende eeuw neemt de diversiteit in de Nederlandse literaire wereld sterk toe. ‘Want dat het thans de eeuw der vrouwen is, denk ik niet, dat my één éenig verstandig man zal betwisten’, zo stelt Elizabeth (Betje) Wolff. Dat geldt niet op de laatste plaats voor het toneel.

Dat het Nederlandse schouwburgpubliek voor het eerst kan luisteren naar de vertaling van de gevleugelde woorden ‘To be or not to be’ is te danken aan een vrouw. In 1777 maakt Margareta de Cambon-van der Werken (1734- na 1796) – via een Franse omweg – de eerste Nederlandse bewerking van Shakespeares Hamlet. De prominentie van vrouwelijke toneelschrijfsters heeft ook grote impact op het toneel. De toneelheld was normaal het toonbeeld van kracht, moed en onverschrokkenheid. Allemaal mannelijke kwaliteiten. Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782) – die door onder andere Willem Bilderdijk en Rijnvis Feith werd uitgeroepen tot boegbeeld van de Nederlandse literatuur – presenteert in haar De belegering van Haerlem (1770) een nieuw type held. De Lannoy voert met Kenau een voorbeeldige ‘Bataafsche vrouw’ ten tonele die onbaatzuchtig streed om haar belegerde stad te redden uit handen van de Spanjaarden. ‘Nooit heeft een vrouwenstem zo op het toneel gedonderd’, schreef een geïmponeerde recensent. 

Vrouwelijke Vondel

De grootste ster aan het toneelfirmament is zonder twijfel Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789). Als kleindochter van historicus en dichter Geeraerdt Brandt (1626-1685) lijkt ze in de wieg gelegd voor het schrijverschap. Ze krijgt de werken van Vondel, van Hooft en meer eigentijdse literaire roergangers – zowel van nationale als internationale bodem – met de paplepel ingegeven. Als in 1745 het treurspel Artemines onder de zinspreuk ‘La vertu pour guide’ verschijnt, moet literatuurminnend Amsterdam geweten hebben in welke richting te kijken: het amper 25-jarige talent Lucretia van Merken maakt haar debuut met een ambitieuze knipoog naar internationale sterren als Corneille.

Het zou uiteindelijk nog een hele tijd duren voor haar schrijverschap tot volle wasdom kwam. Pas in 1762 breekt ze definitief door met Het nut der tegenspoeden. Hierin beschrijft ze hoe ongeluk uiteindelijk kan helpen het echte geluk te vinden en waarderen. Ze put uit eigen ervaring: in amper tien jaar tijd had ze vrijwel al haar naasten naar het graf moeten dragen. Het gedicht blijkt een schot in de roos. Het wordt de literaire zakdoek voor menig desolate lezer.

In de jaren 1770 vestigt Van Merken definitief haar naam als toneelauteur. Vooral haar historische treurspelen zijn razend populair. Op meeslepende wijze brengt zij episoden uit de vaderlandse geschiedenis tot leven.

De opening van de schouwburg aan het Leidseplein

Haar absolute klapper is Jacob Simonszoon de Ryk, een episode uit de opstand en de strijd tegen de katholieke Spanjaarden. Dit stuk werd – tot jaloezie van veel van haar mannelijke collega-dichters – uitverkoren om de nieuwe Amsterdamse Schouwburg op het Leidseplein op 14 september 1774 te openen. De eerste Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht, het culturele hart van de stad, was in 1772 in as gelegd. Naast diepe rouw zwengelde de ramp ook veel discussie over de noodzaak van het theater aan. Waren de vlammen niet een straf van God geweest voor zondig toneel? Toen het na twee jaar eindelijk lukte om een nieuwe schouwburg te openen waren de verwachtingen dan ook hooggespannen. Om van de herrijzenis van de toneeltempel op het Leidseplein een succes te maken, wendde de directie zich tot de grootste toneelschrijver van dat moment: een vrouw, Lucretia van Merken. En ze stelt niet teleur. Het stuk dat ze levert slaat in als een bom. De belangstelling is zo groot dat zelfs soldaten de massa amper kunnen bedwingen. Toeschouwers lopen flinke kneuzingen op en moeten hun poging om binnen te komen, bekopen met ‘verlies van hoed, pruik, muts, schoenen’ en ‘gescheurde kleren’. Het scheelde weinig of er waren doden gevallen, aldus een ooggetuigenverslag.  Het zou haar de bijnaam ‘de vrouwelijke Vondel’ opleveren.

Vergeten vrouwen

Op de plek die zo feestelijk werd ingewijd door Van Merken staat nog altijd de Stadsschouwburg. Toch is er tegenwoordig niets meer in deze cultuurtempel dat herinnert aan de schrijver die verantwoordelijk was voor die memorabele opening in 1774. Waar twee van de prominentste plekken in Amsterdam – het populaire stadspark en de voornaamste winkelstraat – herinneren aan Vondel en Hooft (die andere toneelgigant), is de herinnering aan Van Merken, noch aan de andere schrijvende vrouwen die het toneelbedrijf domineerden, ver te zoeken. 

De afgelopen jaren spant Theater Kwast zich daarom actief in om deze vrouwelijke toneelschrijvers en hun werken uit de vergetelheid te halen. Onder de titel Vondel was een Vrouw werd in 2020 onder andere een achtdelige podcast-serie gemaakt waarin experts aanschoven om telkens een vergeten schrijver en haar werk opnieuw in het daglicht te zetten. Het bleek het startschot voor een hele reeks initiatieven. In het Allard Pierson verscheen een gelijknamige tentoonstelling, waarin de materiële erfenis van deze schrijvende vrouwen te bewonderen was; er werden studiemiddagen georganiseerd en Theater Kwast brengt nog altijd – wat vertraagd door corona – de werken van deze vrouwen opnieuw tot leven op het toneel in geënsceneerde leesvoorstellingen. De Nieuwe Toneelbibliotheek haakte aan en geeft de door Kwast bewerkte toneelteksten opnieuw uit.

Bijzondere aandacht was er afgelopen jaar voor de ongekroonde koningin van het Nederlands toneel: Lucretia van Merken. Op haar driehonderdste geboortedag, op 21 augustus 2021, werd in samenwerking met het Allard Pierson de mini-documentaire Dichterbij van Merken gelanceerd, met de plechtige belofte deze wonderbaarlijke vrouw en haar oeuvre terug in de schijnwerper te brengen. Geen monument van steen dit keer, maar een oproep om haar werk te lezen en te spelen. Dat laatste deed Theater Kwast afgelopen mei. Na bijna tweehonderd jaar kwam haar kaskraker Jacob Simonszoon de Ryk weer tot leven in een leesvoorstelling. Voorafgegaan door een verhit debat rond de vraag hoe we dit soort vrouwen terugbrengen in het publieke domein. Zichtbaarheid is daarbij een van de sleutelwoorden. Het is dan ook zaak dat Van Merken herinnerd wordt op de plek waar ze haar grootste furore beleefde: in de Stadsschouwburg aan het Leidseplein. We roepen ITA daarom op om Van Merken een prominente plek te geven tussen haar roemrijke mannelijke voorgangers Vondel, Bredero en Hooft die daar al wel in de schijnwerpers worden gezet. Zo kan een vergeten achttiende-eeuwse toneelcoryfee als vrouwelijk boegbeeld nieuwe generaties inspireren door het glazen plafond van het toneelbedrijf heen te breken. 

Lieke van Deinsen is onderzoeksprofessor historische Nederlandse letterkunde aan de KU Leuven. Imre Besanger is artistiek leider van Theater Kwast, dat ijvert voor een volwaardige plek van vroegmodern theater op de Nederlandse podia.

Afbeelding: portretten van achttiende-eeuwse vrouwelijke toneelschrijvers.
– Jacobus Houbraken (naar schilderij van Niels Rode), Portret van Juliana Cornelia de Lannoy, 1780. Rijksmuseum, Amsterdam.
– Hendrik Roosing (naar schilderij van Hieronymus Lapis), Portret van Margareta de Cambon-van der Werken, 1792. Rijksmuseum Amsterdam.
– Hendrik Pothoven, Portret van Lucretia Wilhelmina van Merken, 1751. Collectie Six.

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2022