Nauwelijks 50 procent van de podiumkunstendynamiek dringt door tot buiten de Randstad. Een groot deel van de Nederlandse bevolking voelt zich hierdoor nauwelijks betrokken bij ontwikkelingen in het culturele leven. Dat kan anders. Vertrekkend directeur van Parkstad Limburg Theaters Bas Schoonderwoerd komt na ruime consulatie bij collegae – op persoonlijke titel – met een plan.   

Betrokken burgers

We snakken naar een bloeiend en rijkgeschakeerd theater- en muziekleven, met een sterke verbinding tussen de kunsten, de makers, het publiek en de samenleving. En met een grote betrokkenheid van zo veel mogelijk ook verschillende burgers. Maar dat ‘rijkgeschakeerd’ lijkt in Nederland vooral voorbehouden aan de drie grootste steden: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Alleen daar is de benodigde culturele infrastructuur voorhanden plus bijbehorend theater- en muziekaanbod om tot allesomvattende wasdom te komen. Buiten deze drie grote steden bezit geen enkele stad in Nederland voldoende infrastructuur om een groot, dynamisch en afwisselend theater- en muziekaanbod te genereren. De meeste steden weten zich alleen rijk op onderdelen van het theater- en muziekleven. Daardoor blijven grote groepen inwoners verstoken van voor hun relevante podiumactiviteit. Dat is doodzonde. En onnodig. De podiumkunsten lopen hierdoor belangrijke kansen mis in ontwikkeling, productie en presentatie.

Bij de meeste van deze gemeenten heeft dit ook een negatieve invloed op het woon- en vestigingsklimaat. Veel artistieke ontwikkeling met bijbehorende reuring en dynamiek gaat aan deze steden immers voorbij of komt hooguit even aanvliegen. Amper 50 procent van de podiumkunstendynamiek dringt door tot buiten de drie grootste steden. Een groot deel van de Nederlandse bevolking voelt zich hierdoor nauwelijks betrokken bij belangrijke ontwikkelingen in het professionele culturele leven. Dat moet ons aan het denken zetten. Want aan kritische massa van potentieel publiek ligt dit niet. Die is in stedelijke clusters wel degelijk voorhanden, mits je grensoverschrijdend denkt. Lege theaterzalen zijn niet te wijten aan de desinteresse van de inwoners in een stad. Het is de diversiteit in het aanbod die ontbreekt. 

Wanneer gemeenten samen optrekken kunnen in gebieden waar de bevolkingsdichtheid die van de drie grootste steden nadert veel meer culturele dynamiek en betrokkenheid veroorzaakt worden dan nu. Daarom doe ik hier, als vertrekkend directeur van Parkstad Limburg Theaters, op persoonlijke titel een voorstel en een oproep aan belangrijke stakeholders in cultuur: verenigt U om een bloeiend stedelijk theaterleven verspreid over héél Nederland te realiseren!

Veranderende wereld, versnipperde voorkeuren en verstedelijkte regio’s

Culturele attitudes van burgers zijn wezenlijk anders dan decennia geleden. Mensen in steden vertonen minder onderling gedeelde voorkeuren en weten zich soms eerder mondiaal verbonden dan lokaal, mede omdat ze meer reizen, mobieler en 24/7 online zijn. Burgers zijn wel nog lokaal verbonden, maar bovenlokale aspecten winnen sterk aan impact. Dat vraagt ander beleid om tot méér gedeelde verhalen te komen, de essentie van het begrip ‘stad’! De identiteit van onze gemeenschappen zit niet alleen in de stenen van monumentale gebouwen, maar minstens zo veel in haar live gedeelde verhalen. Daarom moet een inhaalslag in cultuurbeleid plaatsvinden, opdat een betere aansluiting wordt gerealiseerd met actuele, maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe maakpraktijken, veranderend publieksgedrag, effecten van globalisering en diversiteit, internationalisering, regionalisering en behoeften van een breed, divers publiek. Want een bloeiend stedelijk theaterleven laat zich herkennen aan twee aspecten die in het landelijk debat onderbelicht blijven: voldoende publiek bij optimaal en door ruim divers kunstenaars bespeelde podia van sterk verstedelijkte regio’s én een hoge participatiegraad van inwoners aan het theater- en muziekleven. 

Een sterke versnippering van voorkeuren onder burgers blijkt vaak reden voor suboptimaal gevulde zalen voor bijna alle aanbod in middelgrote en kleinere steden. Elk aanbod heeft een eigen doelgroep(je), dat een ruimer potentieel behoeft dan de hoeveelheid waarin betreffende steden kunnen voorzien. Voor een bloeiend theater- en muziekleven is voldoende publiek in de zaal echter een voorwaarde. De ervaring in de grote steden leert dat een stedelijk gebied moet kunnen putten uit een kritische massa van potentieel live publiek van minimaal 

500 duizend inwoners. Die verstedelijkte regio’s zijn er zeker, neem Parkstad Limburg (bestaande uit gemeenten Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Brunssum, Voerendaal, Simpelveld en Beekdaelen) dat 255 duizend inwoners telt, met op steenworp afstand de gemeente Sittard-Geleen (92.661), alsook op 20 minuten rijden de stad Maastricht (121.151 inwoners). Tel maar op.

De vraag waarom het theater- en muziekleven zoveel beter tot zijn recht komt in de drie grootste steden dan in sterk verstedelijkte gebieden met gelijke inwonersaantallen laat zich raden. 

In verstedelijkte regio’s staan regelmatig dezelfde soort lijsttheaters en min of meer gelijke concertzalen. Ze missen – anders dan in grote steden – voldoende diversiteit in podiumgebouwen en organisatiegrootte, waardoor ze onvoldoende geëquipeerd zijn om een passend podium te bieden aan een veel breder en diverser aanbod. Hierdoor wordt slechts een beperkt publiek aangesproken.

Het veel voorkomende concurrentie-denken is een andere belangrijke oorzaak. Elke stad wil het beste voor zijn inwoners; dat leidt tot een concurrentieslag met buurgemeenten op een smal terrein van de podiumkunsten. Daarbij krijgt onbewezen aanbod in de perifere stedelijke gebieden nauwelijks een kans, een podium of überhaupt aandacht. De grootste gemene deler van het aanbod krijgt hierdoor te veel versnipperde podiumruimte, met minder gevulde zalen tot gevolg. Het aanbod in de buurstad wordt nauwelijks bekend gemaakt bij inwoners van de andere stad, dat zit immers niet in de opdracht van het gemeentelijke theater. Podiumgebouwen bieden bovendien weinig onderscheidende uitdaging. Een grote groep lijstheaterzalen met 500 tot 850 stoelen richt zich steeds op te kleine inwonersaantallen om voldoende potentieel publiek te bereiken voor toenemende niches in de kunsten. Laat staan dat het tot een gewenste meerdaagse bespeling komt! Hoe anders is dat in de drie grote steden. Vanuit eenduidige stedelijke aansturing is daar juist sprake van vele onderscheidende podiumgebouwen/organisaties, die zich richtten op minimaal een gebied van 500 duizend inwoners en dito potentieel publiek. 

Koudwatervrees voor samenwerking

Waarom krijgen 500 duizend inwoners in één stad wel afdoende divers aanbod maar in gelijke stedelijke regio’s niet? Hoezeer gepassioneerd en deskundig werkt menig theaterdirecteur helaas nog vanuit de aanname dat publiek onvoldoende reisbereid is om naar buurgemeenten te komen. Terwijl recent onderzoek naar reisbereidheid feitelijk ontbreekt. Niet zelden geldt een stilzwijgende afspraak dat er geen publiekswerving plaatsvindt in de aangrenzende stad van het collega-theater. Meerdaagse bespeling voor ruimer stedelijk gebied dan de eigen gemeente – dus ruimer potentieel publiek – krijgt hierdoor geen kans. Wanneer naburige podiumdirecteuren wel samenwerken, is dat veelal vrijblijvend, kortstondig of voor een beperkt deel van het aanbod. Samenwerkende theaters durven zelden fundamenteel samen op te trekken. De angst publiek naar een andere gemeente te zien weglekken blijkt groter dan de verwachting dat bezoekersaantallen uit een andere stad toenemen. Vaak steunen gemeentebesturen de betreffende directeuren onvoldoende in kansrijke samenwerkingsgedachten. Daarnaast verschuilen veel directeuren zich achter foutief vrije markt denken – het theaterdomein is en blijft een overheidsgesteunde sector. Het gevolg: zij bestrijden elkaar impliciet met onderscheidende gemeentelijke budgetten. Gemeentebesturen zijn er echter bij gebaat meer inwoners bij cultuur te betrekken, ook als dat geschiedt in het theater van een buurgemeente. Mits de reuring in het eigen theatergebouw daarbij ook ‘wel’ vaart en er van eigen identiteit sprake blijft. Meer reuring in het plaatselijk theater kan ook met bezoekers uit buurgemeenten. Verruiming van reisbereidheid tot 30 reisminuten is met gezamenlijke inspanning voor het overgrote deel van de podiumkunstproductie zeker te bewerkstelligen! Boven de 30 reisminuten blijkt een hoge participatiegraad moeilijker, hoewel vast bespeelde podia, zoals voor langdurige musicalbespeling, daarbinnen een kentering vertonen.  

De versnipperde theaterinfrastructuur in druk bevolkte gebieden schiet hierdoor haar doel voorbij. De sector richt zich steeds op de – vaak weinig succesvolle – one-night-stands; dat is een doodlopende weg. Theatermakers kunnen nauwelijks verwantschap met betreffende regio opbouwen; hun voorstellingen zijn er tot handelswaar verworden en maken nauwelijks onderdeel uit van the talk of the town. Theaterproducties zingen zich los van speelgebieden en theaters vertonen menigmaal honderden titels op hun podia, zonder dat ze zich diepgaand aan elke productie kunnen verbinden, laat staan dat ze solitair een regio kunnen bedienen om bovenlokale werking te realiseren. Cultuur-educatieve afdelingen zijn zeldzaam en contextprogrammering komt slechts mondjesmaat van de grond. Theaters hebben vaak maar één programmeur, waardoor verdieping per discipline weinig topprioriteit geniet. Diverse marketingspecialismen zijn evenmin voldoende voorhanden en adequaat datamanagement komt nauwelijks van de grond. Mede door het one-night-stand-model is budget om in een ruimere regio publiek te werven veelal niet voorhanden.

Dit belemmert ook de podiumkunstontwikkeling want betekenisvolle en actieve publieksdeelname moet onderdeel zijn van artistieke prestaties, het gaat om de live ontmoeting tussen kunstenaar en publiek. Om meer interactie met regio’s op te bouwen hebben theateraanbieders daarom behoefte aan meerdaagse bespelingen. 

De Taskforce culturele en creatieve sector onderkent deze problematiek en schrijft begin dit jaar in het rapport Nieuw Perspectief: Vijf aanbevelingen voor een weerbare theatersector: ‘Er bestaat een repeterend beleid van culturele voorzieningen waarin elke stad dezelfde infrastructuur bouwt. Daarnaast wordt er weinig samengewerkt vanuit de intentie elkaar te versterken, programmering af te stemmen of samen aanbod te promoten. De maker of producent ervaart steeds meer (financiële) risico’s, terwijl de (personele) ondersteuning vanuit het theater afneemt, mede door de crisis. We zien nadrukkelijk ‘witte vlekken’ in bereik.’

Voorbeeld

Laten we kijken naar een succesvol voorbeeld hoe het anders kan, bij het minder vrijblijvend samengaan van de theaters in Kerkrade en Heerlen. Vier elementen zijn hierbij van groot belang: eenduidige customer journey voor de artiest/kunstenaar, eenduidige customer journey voor publiek, programmering uit één hand én programmering uit één budget. (Een customer journey is een visuele representatie van de klantreis waarin alle contactmomenten worden vastgelegd tussen de potentiële klant en de organisatie). Dit alles naast versterking van de eigen identiteit per theater, c.q. per stad. Wel is er sprake van eenduidige bedrijfsprocessen, structuren en management-aansturing.

Het gebezigde model van Parkstad Limburg Theaters (PLT) voor de gemeente Heerlen en Kerkrade betreft géén fusie. Wel een samengaan van theaters waarbij hun gemeenten sturing blijven genieten. Ze zijn als eigenaren verantwoordelijk voor eigen theatergebouwen, er bestaan per theater/gemeente eigen – onderling verschillende – subsidierelaties en opdrachten, evenals eigenaarschap in de uitvoeringsorganisatie. Tegelijk voelt elke inwoner van beide theatersteden (Kerkrade, Heerlen) eigenaarschap bij alle geboden aanbod door een gedeelde pluriforme programmering. Ook zijn in beide steden sterkere identiteiten voor elk theater bereikt, door middel van speciale opdrachten, onderscheidende gebouwen, zalen en sfeer plus ruimte voor eigen makers, festivals en amateurbespeling. Stevig uitgangspunt: geen van de theaters gaat erop achteruit! Een toename van podium activiteiten en meer participerende inwoners zijn en blijven het leidmotief: met als resultaat een structurele toename van meer dan 100 duizend bezoekers jaarlijks, tot inmiddels samen meer dan 265 duizend per jaar! Naast een toegenomen participatiegraad van de inwoners van beide steden; in Heerlen geeft inmiddels 57 procent van de inwoners aan theater te bezoeken! En het plafond is zeker niet bereikt, zie ook succesvolle partnerfestivals als Cultura Nova, schrit_tmacher en Orlando. 

Anders dan het voormalige Wijngrachttheater in Kerkrade (50 duizend inwoners) en de Stadsschouwburg Heerlen (90 duizend inwoners) richt PLT zich primair op Parkstad Limburg (250 duizend inwoners) en op Zuid-Limburg (610 duizend inwoners). Het gezegde ‘alleen ga je sneller, maar samen kom je verder’ blijkt bewaarheid. Mede door een ruimere schaalgrootte, een deskundigere organisatie en meer slagkracht op programmering en marketing is een betere aansluiting op het nationaal theaterbestel een groot voordeel gebleken. 

Meer verbinding tussen theaterproducenten en theaterpodia

Meer verbinding van de gesubsidieerde en ongesubsidieerde makers met theaters in stedelijke regio’s blijkt essentieel. Theaterproducenten komen vooralsnog niet verder dan productmarketing die onvoldoende effect sorteert in hun lange lijst speelsteden vol one-night-stands. Een grotere samenhang van naburige theaters met theaterproducenten vormt de benodigde route tot verbetering. Nu bestaat de keten van productie en presentatie-organisaties (gezelschappen/producenten en podia) uit te veel kleinschalig georganiseerde instellingen, die onvoldoende ‘krachtig’ zijn zich te weren in de concurrentieslag binnen de vrijetijdsindustrie (met streamingsdiensten, horeca- en restaurantwereld, commerciële filmindustrie en pretparken). Nu richten theaters en producenten hun kruit op elkaar – oef.  Deze vicieuze cirkel moet worden doorbroken. Daarom roep ik op tot een aantal driejarige pilots, voor een adequate inrichting van gezamenlijke theaterdiensten.

Pilots voor gezamenlijke regionale theaterdiensten

In een, twee of drie stedelijke gebieden in ons land onderzoeken we modellen die tot wezenlijke verbetervoorstellen voor het theaterbestel leiden. Dit vraagt een stimulans van bovenlokale samenhang en een sterkere verbinding met producenten/gezelschappen. Essentiële sleutels zijn coproductie en gedeelde presentatieverantwoordelijkheid met makers met meerdere podia in stedelijke regio’s. Benodigd zijn een grotere verbondenheid tussen makers en podia, coproductiegelden, versterkte specialismen en een vergroting van marketing- en cultuur-educatieve kracht bij de verzamelde theaters. Ruimte, menskracht en tourneeondersteuning bij makers, plus meer verbinding met betrokken podia middels coproductie van betreffende theaters.

Laat ik het voorlopig een Gezamenlijke Theater Dienst (GTD) noemen. Als logische aansluiting op de Basisinfrastructuur (BIS) in de cultuursector kunnen GTD’s per stedelijke regio het theater- en muziekleven verder dynamiseren. Binnen die stedelijke regio’s van minimaal 500 duizend inwoners zouden podia tot intensieve samenhang gestimuleerd en gesteund moeten worden. Theaters in zo’n stedelijke regio nemen hun verantwoordelijkheid met BIS-gezelschappen en realiseren onderling meerdaagse bespelingen, met een ruimer achterland dan enkel een stadstheater kan bieden.

Een intensieve samenwerking tussen theaters in een regio biedt mogelijkheden tot het maken van meerjarige artistieke afspraken met (BIS-)makers, zodat titels in steeds de meest geschikte (vorm, sfeer, podium, capaciteit, akoestiek etc.) zaal in betreffende regio ook regionale rijping kunnen ondergaan. De gezamenlijke verbondenheid zorgt voor bovenlokale impact. 

Alle stakeholders moeten bij de pilot betrokken raken. Eén customer journey voor publiek (waaronder één kassa en datamanagement) en één customer journey voor de kunstenaar/producent (programmering en bijbehorend budget uit één, c.q. gedeelde aansturing) met gedeeld eigenaarschap bij alle potentiële bezoekers/inwoners van betreffende regio naast wezenlijke versterking van eigen identiteit per theater en stad zijn essentieel. Het model voorziet hiertoe in zijn financiering. Alle stakeholders dragen bij, omdat ze ook de voordelen gaan genieten: meer artistieke activiteit op onderscheidende podia en steden, meer publiek bij voorstellingen en concerten en een hogere participatiegraad van de inwoners bij theater- en muziekleven, alsook een grotere verbinding met makers met onder meer meerdaagse en/of meer gekoppelde succesvolle bespeling. De verleiding door middel van matchingsgelden om tot meer onderlinge verbondenheid te komen, zal haar werk moeten doen: met Rijksgeld voor coproductie van vernieuwend, veelal gesubsidieerd theater kunnen theaters in de positie van coproducent worden gebracht, waarmee vervolgens hun (lokale, provinciale en landelijke) overheden gevraagd kan worden te matchen. Met landelijke ondersteuning van bijvoorbeeld 500 duizend euro per regiocluster kan van betrokken gemeenten een tegenprestatie van 1 euro of 1 euro 50 per inwoner worden verlangd, aangevuld met sponsorgelden, fondsenwerving en bijdragen van provincies. Waarmee hun theaterorganisaties een bovenlokale upgrade aankunnen. Doordat ruim meer bezoekers worden getrokken dan de huidige som der delen van de deelnemende stadstheaters, levert dit bij gemiddeld 15 euro per bezoeker op voor makers, c.q. 2500 duizend euro aan structureel meer geld voor makers per pilot! Dat dit geen utopie is blijkt uit eerdere samenwerkingen zoals bij grootschalige producties van de Theateralliantie en het Nationale Theater (Amadeus, OustFaust en andere) alsook bij de voorstelling Pinkpop, een muzikaal verhaal van Toneelgroep Maastricht en Rowwen Hèze. De schatting van een toename van structureel 175 duizend theater- en concertbezoeken per regio per jaar, is aan de voorzichtige kant. Met de voorgestelde coproductiegelden voor contextprogrammering (500 duizend euro) creëert dit samen zeker 3 miljoen euro extra voor onze podiumkunsten.

Vitale podiumkunstinfrastructuur als ruggengraat van het theaterleven

Goed functionerende podia met bovenlokaal belang en een omvang van minimaal 150 voorstellingen/concerten kunnen met andere podia in dezelfde regio via zo’n GTD (of regionale samenwerking) een vitale en cruciale podiumkunstinfrastructuur opbouwen en zodoende de ruggengraat van het theaterleven vormen. De bestaande best practises kunnen als voorbeeld dienen of uitvergroot worden. Het ministerie OCW en/of Fonds Podiumkunsten zouden met Rijksfinanciering per regio ondersteuning kunnen bieden, opdat partijen die een pilot aangaan gedurende minimaal drie jaar proefondervindelijk de beste modellen kunnen onderzoeken. Ik stel daarom een oproep voor tot deelname aan GTD-pilots, met als gestelde doelen: 

  1. Dynamisering van het theaterbeleid in stedelijke regio’s (≥ 500 duizend inwoners) door podia met elkaar betrokken en verbonden te maken ten behoeve van een grotere verantwoordelijkheid voor gezamenlijk theaterleven, lokaal en bovenlokaal (via makers én publieksdeelname).
  2. Samenhangend theaterbeleid (programmering per podium, die een geheel vormt met podia in de GTD) met integrale ‘werking’ en ook verhoging van meerdaagse bespeling van producties; alle publiek en bespelers ervaren eigenaarschap op gehele programmering.
  3. Grotere betrokkenheid en sterkere verbinding van makers met betrokken stedelijke gebieden, onder meer via regionale rijping van gedeelde verhalen, coproductie en meerdaagse bespeling.
  4. Intensivering relatie podia en makers; verzamelde regionale podia meer betrokken als coproducent in het cultuurbestel. 
  5. Versterking identiteit per theater en speelstad, c.q. meer manifest aanwezige podia in de betrokken steden. Meer diversiteit in theater- en concertvormen alsook kunstontwikkeling.
  6. Verhoging participatiegraad inwoners van alle betrokken speelsteden en verhoging diversiteit in het theater- en muziekleven met minimaal 20 procent van de inwoners.

Laten we samen bouwen aan een betere toekomst voor een boeiend, bloeiend en rijkgeschakeerd theater- en muziekleven in héél Nederland. Het publiek is er en verdient het. Onze kunstenaars ook.

Beeld: Gemma Pauwels

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2022