Mnine Houcine (1943-2014) was een van de eerste toneel-, film- en mimespelers in Nederland van Marokkaanse afkomst. Hij speelde onder meer bij theatergroep Carrousel, theater Whalili en in films van Karim Traïdia. In het jeugdtheater werd hij bekend door voorstellingen als Joha, Anansi en de tijger waarin hij een voorloper was in het samenbrengen van culturen.

Zoveel zangers voor mij!
Zijn er liederen ongezongen?
Antar Ibn Shaddad (vrije vertaling)

In de winter van 1962, toen Mnine Houcine 19 jaar oud was, reciteerde hij, zelf afkomstig uit een gezin van nazaten uit de trans-Sahara slavernij, mensen wier voorouders waren geroofd uit Mali en Senegal, tijdens lessen op de École d’Art Dramatique in Rabat, de woorden van de zesde-eeuwse zwarte, tot slaaf gemaakte dichter Antar Ibn Shaddad.

Eeuwenoude woorden, verhalend over twijfel en verlangen. Een vraag.

Het was een tijd in Marokko van ongezongen liederen. Van vernieuwing. Kort na de onafhankelijkheid beleefde de theaterwereld een renaissance. Regisseurs als Tayeb Saddiki die zich voorheen vooral richtten op Westers theaterrepertoire, beseften dat ze een andere koers moesten varen om een Marokkaans theaterpubliek aan te spreken. Historische onderwerpen werden op de planken gebracht om, bevrijd van de wetten van het kolonialisme, verleden en geleden tijd van het vaderland te verbeelden. Theater dat overal op kon duiken, soms geïnspireerd op de ervaring van vertellers op het volkse plein Jamaa el-Fna in Marrakech, mobiel theater dat naar het publiek beweegt maar de wereld ook vanuit de stilte ziet bewegen, niet slechts de ruimte vult met zijn roep maar de ruimte naar zich toe haalt in de traditie van de halqa (letterlijk: de cirkel) waarin op epische wijze dan weer wordt verteld en dan weer uitgebeeld.

De toneelschool sloot vanwege financiële problemen zijn deuren, Mnine bleef in ‘de cirkel.’ Duizenden toeschouwers zagen hem in 1963 spelen in een moderne halqa, een voetbalstadion, een epische opvoering over de geschiedenis van Marokko. De productie reisde naar het theaterfestival in Tunesië. Zo bemachtigde hij een paspoort en reisde hij, op zoek naar inkomen en artistiek avontuur, af naar Nederland waar hij eind jaren zestig gastarbeider in de textielfabriek VSW werd, een jonge man die op een kamertje bij zijn kostgezin in Veenendaal droomde van toneel, van de zangers voor hem: van de kunst van de stilte van mimespeler Marcel Marceau, een stilte waarin hij zijn taalproblemen met het Nederlands als jonge migrant kon vergeten. Een kunst waarin hij clownerie aan verfijning wilde linken, zoals hij op school in Rabat over de Commedia dell’arte had geleerd, het vakmanschap om terloops een klein verhaal te vertellen met een sierlijk gebaar.

‘Wij wilden pure mime. Geen verhaaltje.
Peter Faber

‘Mnine Houcine, ja, een soepele jonge man die aan kwam waaien vanuit Marokko, in café De Gelaghkamer ving hij op dat je mimelessen kon volgen bij Frits Vogels op zolder.’

Peter Faber praat behoedzaam, staart naar zijn felgekleurde tekeningen aan de muur van een studio in het westen van de stad. Hij moet verdiept zijn in de herinnering aan die eerste aanblik van een Marokkaanse acteur voor de deur, een jonge man die resoluut het werk aan de lopende band had verruild voor een kamertje in een pension aan het Singel, op zoek naar aansluiting met de Amsterdamse theaterwereld. Voor 45 gulden in de maand kon Mnine terecht bij de mimeschool aan de Haarlemmerhouttuinen. Koersend op een kompas van vergeelde foto’s, uit tijdschriften geknipt, die hij in zijn kartonnen koffer vanuit Rabat had meegenomen, verlegen, verstrikt in het net van de tijd. Aan de bar, in de cafés die hij elke avond bezocht, hoopte hij op iemand die Frans sprak zodat hij kon praten over de mime van Etienne Decroux. Ondulation.

‘God ja,’ zegt Faber. ‘Het sloot niet echt aan bij waar wij mee bezig waren. Wij konden ons verliezen en vinden in de beweging van een hand in een bak water. We abstraheerden vervolgens. Pure mime. Mnine was meer een speler die hield van denkbeeldige deuren openen, denkbeeldige ramen. Een herder spelen. Het verhalende. Maar dan anekdotisch. Hij was meer pantomime dan mime. Door veel mensen werd in die tijd, midden jaren zestig, ietwat neergekeken op mensen als Marcel Marceau. Maar Mnine wilde die pantomime in Nederland uitoefenen. Dat ging moeizaam. Hij had een losse levenswandel. Een gebrek aan discipline. Maar hij hád iets. Een triestheid maar ook een lichtheid, een souplesse die hem als acteur fascinerend maakte. In die dagen eind jaren zestig had hij een nestor nodig. Iemand die hem adviseerde en met hem aan de slag ging. Nou, die kwam er.’

Pantomime is voor mij een noodzaak
Rob van Reijn

‘Dingen om je heen opbouwen die er niet zijn’, zo omschreef Rob van Reijn zijn werk. In 1967 werd hij artistiek leider van de Stichting Pantomime Theater Carrousel. Hij maakte Mnine mee tijdens mimelessen en was gecharmeerd van zijn talent om te verbeelden, op de lach te spelen, in- en uitzichten te transformeren tot stilte en, als zondagsschilder, met zijn penseel zowel zichtbaar te maken wat hij in de wereld zag als wat er in hem omging als speler. Mnine Houcine werd een van de mimejongens en -meisjes. Theaterstemmen die met hun lichaam dingen opbouwden die er niet waren. Zoals in de opening van Het Holland festival waar in 1968 in De krant, gemaakt voor tieners, de losse letters van een dagblad werden op- en afgebouwd. ‘De jeugd is eindelijk uit het verdomhoekje gehaald’, schreefde Volkskrant. Geïllustreerd door een bont ensemble in maillot dat zich beweegt naar het licht.

Licht dat ook scheen op Mnine Houcine in de productie Black-out van Carrousel waar hij het meesterschap van Van Reijn, die in korte tijd uitgroeide tot een theaterlegende, aan mocht vullen – de man die er volgens Het Haarlems dagbladvoor zorgt dat ‘clownerieën in elke volgende situatie weer totaal nieuw lijken, al zijn ze in wezen vaak gebaseerd op hetzelfde stereotype gebaar’. Mnine verzorgde het tot de verbeelding sprekende nummer Schaapje kopen.

Dat Mnines aanwezigheid indruk maakte, uitte zich in een steeds grotere terreinwinst: in 1970 kopte De Telegraaf: ‘Rob van Reijn komt met een groot avondvullend programma Duet in samenwerking met Mnine Housseine [sic] die al drie jaar aan Carroussel is verbonden’.

Die intieme vorm – het duet, de solo – deed Mnine misschien wel aan de stem van de tot slaaf gemaakte dichter Shaddad herinneren. De mooiste liederen zijn niet alleen de ongezongen liederen, maar ook de liederen die je al kent. En dus keerde hij terug tot de Marokkaanse gemeenschap – met een one man show toerde hij in 1971 via de ambassade langs zaaltjes waar het offerfeest werd gevierd en droeg hij een monoloog voor in het Marokkaans-Arabisch. Een monoloog over een kartonnen koffer die op reis ging, over grenzen. Een dans op een lied van Oum Khaltoum, terwijl hij thuis, in zijn flat in Amsterdam-West, evengoed de platen van Nina Hagen grijs draaide. Honderden Marokkanen zagen die landgenoot Houcine die hun deed lachen met een vioolspel zonder viool tot ze tranen in hun ogen kregen van de expressie waarmee hij het gemis uitbeeldde dat hij innig vasthield.

Bij een van die optredens keek Mnine op en zat Rob van Reijn in de zaal. Hij moet zijn pupil succes toegewenst hebben bij zijn reis naar Berlijn waar optredens van de one man show gepland stonden: ‘Was ich noch zu sagen haette, dauert eine Zigarette’.

De soloshow werd buiten Nederland niet veel gespeeld. Duitsland ging als een droom voorbij maar theatergroep Carrousel bleef. In 1975 speelde Mnine mee in de voorstelling Cecilia en was hij een van de poppen die tot leven kwam in de meisjesdroom van actrice Leny Breederveld. Het was een andere Marokkaanse acteur, Hassan Gnaoui (1944-2002) met wie zij zich in een hilarische scène afvroeg hoe helemaal naar Afrika te reizen. ‘Lopend? Per Harley Davidson?’ Mnine keek vanaf de coulissen toe. Het was ook zijn tijd verder te koersen, terug te keren, Zwarte verhalen te verbeelden.

‘En wanneer er veel Nederlanders zitten, erg moeilijk, ze zijn zo weinig extravert…’
Errol Caprino (NRC, 1979)

Vanaf midden jaren zeventig maakte Mnine Houcine deel uit van het theaterkollektief BAKUBA. Een groep die ook wel werd omschreven als ‘Surinaams vormingstheater.’ In een folder bij de productie ZO ZIJN ZE, stond in 1976: ‘Surinamers dreigen in Nederland sociaal, maatschappelijk en kultureel geïsoleerd te raken. In Nederland bestaat een chronisch gebrek aan informatie over Surinaamse gevoelens, realiteiten, maar tegelijk over Hollands denken, voelen en spelregels.’ BAKUBA wilde het publiek aldus een spiegel voorhouden waardoor het zou openstaan voor deze problematiek. In een productie in 1978 voor het Shaffy Theater afficheert het gezelschap zich als ‘anti-isolatie theater.’ DE PAK FAN SHOW, die muzikaal begeleid wordt door onder meer Ronald Snijders en Franky Douglas, gaat over ‘een jonge Surinamer die met kracht en geweld zal proberen om uit de bedreiging van hosselen, heroïne en wanhoop te komen.’ Volgens een onderzoeksverslag van de gemeente Utrecht ‘geven de Surinamers blijk van grote spontaniteit. Dit pleit voor de herkenbaarheid van de dramatische situatie voor het Surinaamse publiek.’

Vanaf het begin verbindt het gezelschap zich ook aan sociale projecten, zoals in Groningen waar een workshop startte waarin gewerkt werd met van heroïneverslaving afkickende jongeren. Oprichter Errol Caprino (1941 – 2015) die BAKUBA de eerste multicultureel samengestelde professionele theatergroep noemde, koos bij de credits voor Houcine opnieuw de term ‘mime.’ Dat er ook had kunnen staan: ‘concept’, blijkt uit hoe Caprino in het NRC Handelsblad van 1979 de werkwijze van de groep toelicht: ‘Ideeën zijn in een schema uitgewerkt en er is per situatie geïmproviseerd. Pas in laatste instantie zet ik de dialogen op papier. We werken vanuit de inhoud naar de vorm en in die fase is Mnine heel belangrijk, hij is erg visueel. Mnine is beeldend kunstenaar, hij schildert.’

Achteraf is het een veelzeggend hoofdstuk in de Nederlandse theatergeschiedenis te noemen: een veelal Surinaams publiek, waarvan velen zich nog niet lang in Nederland hebben gevestigd, ziet voor het eerst voorstellingen van en met een louter Zwarte cast. Voorstellingen als Tussen masker en mythe waarin ook de oorsprong van Mnines voorouders centraal stond: de Fulani uit Mali. Zijn aanwezigheid als Marokkaan riep echo’s op, resonanties. Sommigen vonden dat hij en Caprino met hun uitbeelding ‘de zwarte man zou vernederen’. Het leidde tot incidenten waarbij het publiek agressief kon worden en Caprino naar eigen zeggen ‘bijna op de bek werd geslagen in Zaandam.’ Het witte publiek was voorspelbaarder. Ze vroegen zich soms vriendelijk af waarom de Surinamers niet teruggingen naar hun prachtige land. Ze waren, volgens Caprino, moeilijk te bespelen vanwege hun introvertie.

‘Surinaams’ publiek reageerde anders, was de ervaring, direct, vijandig dus soms. Maar vaker, veel vaker, was er een tere strijdbaarheid, een voorzichtig opgeheven hoofd, een ontluikende liefde voor de emancipatoire kracht van theater. Caprino: ‘Surinamers reageren of met verwarring, verwijtend soms van: zo kun je dat toch niet zeggen, straks denken de mensen dat we allemaal zo zijn; of met plaatsvervangende trots: zie je wel, wij kunnen toneelspelen, we zijn geen messentrekkers, we kunnen voor vol worden aangezien.’

Voor vol worden aangezien, dat wilde Mnine Houcine ook bereiken met het vertellen van Marokkaanse verhalen. Doorstromen. Verbanden leggen.

Begin jaren tachtig ontvouwde zijn beste vriend Hassan Gnaoui een artikel uit De Waarheid aan de bar van De Gelaghkamer. Het begon met een vraag:

‘Is hij een Surinamer die Hassan heet? Verwarring, veroorzaakt door de zeer donkere huidskleur van de man die de deur opendoet.’

De twee acteurs lachten een beetje, bestelden bij, zagen de laatste trams al over het gladgeregende beton voorbij zeilen. Herinneringen aan Marokko, waar slavenhandelaren het land ten zuiden van de Sahara Bilad al Sudan noemden, waar eeuwenlang mensen uit Senegal en Mali tot slaaf werden gemaakt en naar Marokko waren vervoerd, vervloeiden met verhalen over trans-Atlantische slavernij en Anansi de spin. Ook besloten ze die avond om nieuwe voorstellingen te maken. Een groep op te richten. Iets met volksfiguren uit Suriname en Marokko die samen de deur opendoen. Iets met gastarbeiders die naar de gemeente gaan voor een huursubsidie. Later liepen ze naar het Leidseplein en kwamen daar acteur Samir Kania tegen. Boven hen welfde de nachthemel – tussen de sterren stond, heel even, een gedicht van Gnaoui te lezen: ‘Het leven is mooi, ik ben in haar nest geboren, niet in haar kooi.’

Ik was een blanco bladzijde op een Zwarte ziel.
Ik wist nog niets van mijn roots.
Theater maken veranderde me.’
Wijnand Stomp

Het was een lange weg naar een Marokkaanse theatergroep in Nederland, zelfs het NRC rept in een recensie van Peter Schumacher van ‘jaren touwtrekken om een beetje rijkssubsidie’ maar in 1982 zag het ensemble Whalili het daglicht en tourde de eerste voorstelling Marrakesh Express langs de Nederlandse theaters. De Groene Amsterdammer schreef: ‘Van het immigrantentheater in Nederland kan men de komende twee maanden niet minder dan tien premières verwachten, vaak van groepen van wie dat hun eerste productie is.’ Maar al was Marrakesh Express de eerste productie van Whalililater zouden theaterstukken als Magic Bus en het fantasierijke Ketama volgen – waarin de spelers zichzelf in een verre toekomst als bejaarden op het verleden laten terugblikken – , het artistieke team, in een regie van Najib Taoujni die in Parijs de toneelschool had bezocht, wist met toegankelijke beelden gestroomlijnd het publiek te bespelen.

Koen Franse speelde alle rollen van de witte Nederlanders: de beambten, de goedwillende hulpverleners en de net iets te amicale beste vriend. Franse herinnert zich hoe ‘de Marokkanen gilden van het lachen – dit was nog niet eerder zo vertoond; het was een feest der herkenning. We toerden langs schouwburgen, schuurtjes en buurthuizen. Vaak zaten er ook Marokkaanse vrouwen in het publiek. Naast Samir Kania, Mnine Houcine en ik, speelde er ook de Marokkaanse actrice Hadda Tbal mee. Later heeft ook Tosca Niterink aan voorstellingen meegewerkt. In Marrakesh Express trekt in ongeveer tien scènes voorbij hoe Marokkanen leven in Nederland. Het was goed in details zoals het krukje op het arbeidsbureau dat uitzonderlijk laag is waardoor de Marokkaan wel moet opkijken tegen de ambtenaar. We waren voorlopers in de satire in Nederland. Hassan was de motor, die kwam met de meeste ideëen’, zegt Franse en gebaart vrolijk naar de rijnaken die voorbij varen over het IJ waar ik hem op een uitgestrekt terras met liefde hoor praten over de Whalili-jaren.‘Grappen als de ‘huur/hoersubsidie aanvragen’, die maakten wij tóen al. Maar ook politiek gevoelige onderwerpen zoals het bewind van Hassan II schuwden we niet.’ ‘In Marokko heerst een besmettelijke ziekte: armoede’ – zo begonnen we. ‘In Europa heerst een andere ziekte. De wie ben ik? -ziekte.’ Maar voor de angst die het Hassan-regime zaait, blijkt uit de ontroerende scène van een psychotische Marokkaan, is geen medicijn. En dan Mnine, hij was duidelijk gevormd door de Commedia del l’arte. In alles beheerste hij een vormtaal. Hij had timing, humor en een groot dramatisch talent.’

‘Neem de slotscène’, schreef De Groene. ‘Mnine doet zijn best om op klompen te lopen, maar ver komt hij niet: hij waggelt, struikelt, houdt er een paar pijnlijke voeten aan over. Dan neemt hij zijn toevlucht maar weer tot z’n vertrouwde Marokkaanse sloffen. Maar door de klompen zijn z’n voeten zo gezwollen, dat ook de sloffen hem niet meer passen…(…) Een beeldende uitdrukking van de cultuurkloof waarin de meeste buitenlanders in Nederland zich bevinden.’

Ook Samir Kania die ik spreek over de telefoon vanuit Marokko is vol lof over Mnines acteurskwaliteiten: ‘Hij was de beste van ons. Zo onbevangen in het maakproces en expressief. Als we een sketch deden over een psychiater en een Rorschachtest zei hij, improviserend in de rol van patiënt: ‘Mooie kleuren, heeft u dat zelf gemaakt? Hóe hij dat zei! Het werkte. We speelden vijftig voorstellingen in een jaar.’

***

Als Hassan Gnaoui begin jaren tachtig ziet wat het theater van Whalili losmaakt bij de Marokkaanse gemeenschap is hij zelf verbaasd. Zelfs hij: een man die gelooft in het moeten vechten voor kansen, is ervan overtuigd dat hij nu laagdrempelige lessen voor de jeugd moet gaan aanbieden. Op de zolder van de Amsterdamse Stadsschouwburg oefenen in de vastentijd drie maal per week een twintigtal Nederlands-Marokkaanse jongens en meisjes voor de productie Magic Bus. ‘Ze neuriën er liederen bij die iedereen lijkt te kennen’, schrijft Het Parool in een reportage. En ook: ‘Gnaoui geeft zijn aanwijzingen in het Marokkaans, maar hij doet dat zo expressief dat zijn bedoelingen ook voor de Nederlandse buitenstaander duidelijk zijn.’

Gnaoui had zelf aan de theateropleiding van het conservatorium in Rabat les gehad van Ahmed Taib Alj, in zijn woorden ‘een van de grootste toneelschrijvers in Noord-Afrika’. Voor MagicBus bewerkte hij samen met Mnine een van Aljs verhalen, Het sprookje der ellendigen.

Volgens het blad Kunst lokaal wist Mnine Houcine met zijn langere toneelervaring de anderen dusdanig te inspireren dat er een hecht ensemblespel ontstond.

Dat samenwerken vanuit een andere culturele achtergrond, signalen doorgeven van een feest van herkenning én vervreemding, die ogentroost, dat moet ook de jonge acteur Wijnand Stomp hebben aangesproken, die in Magic Bus een rol speelde.

‘Ik was een blanco bladzijde op een Zwarte ziel’, zegt Wijnand Stomp terwijl we samen over het landgoed lopen waar zijn theater Elswout is verscholen onder het lover. ‘Ik was op zoek naar roots maar wist niets op dat gebied’, gaat hij verder.

‘Ik wist niets van slavernij. Nu kan ik zeggen dat ik veel inspiratie ontleen aan de Antillen, het land van mijn vader en evenzeer verbonden ben met de Hollandse aarde, het land van mijn moeder. Maar het bewustworden van die legacy is wel ergens begonnen. Bij Mnine Houcine en Hassan Gnaoui dus. Die kwamen eind jaren tachtig met het idee om een voorstelling te maken over Joha, de Marokkaanse Jan Klaassen, en Anansi. Wat een vrijheid, vond ik dat toen. In die dagen spraken we over Anansi’s reis en die van miljoenen tot slaaf gemaakten. Over Ghana en Togo…..Het droeg mij. We waren gelijken die elkaar bezielden. Ik zal nooit vergeten dat ik op de speelvloer stond en Hassan tegen me zei: ‘Jij bént Anansi’.’

Ik kijk naar de muur waar een foto van Stomp hangt in een rode jas – eronder staat Mister Anansi.

***

Het was het principe van gelijkwaardigheid – van onbevooroordeeld gezien en besproken worden – dat regelmatig ontbrak in de witte blik op de producties waarin Mnine Houcine speelde. Het gebeurde dat een commentaar ronduit racistisch was – zo schreef Het Parool in 1987 over het achttiende-eeuwse theaterstuk van Lessing over tolerantie, Nathan de wijze, waarin Houcine speelde met onder anderen de acteurs Bernhard Droog, Ibrahim Selman en Ellen Vogel: ‘Het lijkt een leuk idee om een islamitische sultan door een echte Koerd en een Duitse tempelier door een werkelijke Oost-Duitser te laten spelen. Maar in feite is zoiets even storend en afleidend als wanneer men een zieke door een werkelijk zieke acteur zou laten spelen of de woestijn zou willen suggereren door de temperatuur echt tot 45 graden op te voeren.’

Naast dit type stuitende reacties, moet het Mnine aangegrepen hebben zo vaak als zijn naam in recensies niet genoemd werd maar hij in plaats daarvan werd aangemerkt als ‘buitenlander’ die ook meespeelde, ‘speler, gevlucht voor politieke omstandigheden’, of ‘de Surinaamse Mnine Houcine.’

Maakte het hem moe of strijdbaar? Tam of schuw?

Hij hield ervan herkend te worden.

In de Marokkaanse gemeenschap in Nederland gold hij als beroemdheid vanwege zijn pionierswerk voor televisie, zoals, lang voor de satellietschotel de huizen van de buitenwijken van de grote steden sierde, de wekelijkse skecth die hij in Darija met Hassan Gnaoui speelde voor het migrantenjournaal Paspoort.

***

‘Ik wacht nog steeds op hem,’ zei een Amsterdammer van Marokkaanse afkomst laatst tegen me in de sportschool. Hij wist niet dat Mnine Houcine al geruime tijd was overleden.

***

Soms zie ik op de kade waar ik woon weleens Mnine Houcine, die speler op zijn ongemakkelijke Hollandse klompen, op zijn ongemakkelijke Marokkaanse sloffen, met een witgeschminkt gezicht, met een uitvergroot Afro-kapsel, met een stille grijns, lang nadat hij stierf, in gedachten, voorbij lopen. Waarom het zo moeilijk voor hem was om discipline op te brengen in een theaterwereld die zijn talent wilde vieren, weet ik niet, en evenmin wat de rol was die hij nog zou willen spelen, het ongezongen lied dat hij het liefst nog wilde interpreteren. Ik weet slechts van de gezondheidsproblemen die hem teisterden, de felle nostalgie die hem overviel wanneer hij over zijn reis van Marokko naar de Nederlandse theaterwereld vertelde. Belichaamde de speler – met een carrière die tegenstrijdige en onzegbare gevoelens in mij wakker maakt – het artistieke deel in mijzelf, zoals kunstenaar Emerald Bouazza me influisterde die op een bankje vlakbij Mnines woning in Amsterdam-West zei: ‘Dat artistieke, Rashid, dat heb je helemaal van je vader.’ Is het dat, zoals schrijver Hella S. Haasse schreef, ‘bij uitstek kwetsbare deel van mijzelf, het ik dat verhalen moet verzinnen, om deel te hebben aan de werkelijkheid?’

Ik weet het niet.

Vast staat dat Mnine Houcine de werkelijkheid heeft verrijkt van een generatie Nederlanders die achterom kijkt en hem ziet ‘zingen.’ Uit alle macht. Terloops. Zoals in de film Het laatste weiland naar de gelijknamige theatervoorstelling van het Grifttheater waar hij aards en poëtisch een opzichter in een abattoir verbeeldt die een naakt lijf op een lopende band in vorm kneedt. Zoals in de film van Karim Traïdia, De lijdensweg, waar zijn kalme dictie betoverend werkt als voice-over van de nachtelijke tocht van een verwilderde man door de koude binnenstad. Of, gewoonweg, zoals de krant De Waarheid na de Amsterdamse Schouwburg-première van Nathan de wijze liet noteren: wanneer hij ‘de sterren van de hemel speelde’.

Foto: Kors van Bennekom/Nederlands Fotomuseum. Mnine Houcine tijdens de repetities voor Ketama van Theatergroep Whalili en Stipt (1983)

Rashid Novaire (1979) is schrijver van verhalen, romans en muziektheater. Zijn werk is verschenen bij De Geus en Ambo|Anthos.

Dossiers

Theaterjaarboek 2022/2023