Micha Wertheim wordt gezien als de intellectueel onder de cabaretiers. Deze maand staat hij als eerste cabaretier op het Nederlands Theater Festival, met een voorstelling waarin hij precies dat imago van intellectuele ontregelaar kritisch onder de loep neemt.

Micha Wertheim is kritisch en ontregelend. In juni kwam hij in het nieuws omdat hij een belangrijke cabaretprijs weigerde, nog voor hij goed en wel genomineerd was. In een vlijmscherp stuk op zijn website becommentarieerde hij de cabaretjury en stelde hij kritische vragen over het functioneren van de prijs en de rol die kunstprijzen überhaupt zouden moeten vervullen. Deze kritische, reflexieve houding kenmerkt ook Wertheims theaterwerk. In de voorstelling waarvoor hij genomineerd werd richt die kritiek zich vooral op zijn eigen populariteit en de invloed daarvan op de verwachtingen van het publiek.

Voor zichzelf

‘Weten jullie hoe deze voorstelling heet?’ vraagt Micha Wertheim aan het publiek. ‘Voor mezelf!’ klinkt het uit de zaal. ‘Micha Wertheim voor zichzelf, ja,’ reageert Wertheim geïrriteerd. ‘Dus dat is wel door het theater gecommuniceerd? Nee, want als ik heel duidelijk aangeef dat ik een avond voor mezelf wil, verbaast het mij dat jullie toch komen!’

Wertheim meent natuurlijk niet helemaal wat hij hier zegt, maar snijdt wel een serieus probleem aan. Hij worstelt met zijn eigen verlangen om autonoom en onafhankelijk te zijn, een verlangen dat op gespannen voet staat met zijn populariteit, zijn afhankelijkheid van een publiek dat graag naar zijn voorstellingen komt kijken.

Spelen met verwachtingen

Deze spanning tussen autonomie en populariteit houdt cabaretiers al veel langer bezig. De eerste cabaretier die zijn eigen populariteit tot onderwerp van zijn voorstellingen maakte en daarmee de relatie tot zijn publiek op scherp zette, was Freek de Jonge. Toen zijn populariteit begin jaren tachtig een hoogtepunt bereikte, maakte hij De komiek (1980), waarin hij liet zien hoe zijn bekendheid als cabaretier hem steeds meer in de rol van grappenmaker duwde en zo zijn engagement onder druk zette. Ook Hans Teeuwen maakte op de toppen van zijn populariteit een voorstelling over de gespannen relatie met zijn publiek. Toen Teeuwen begin jaren negentig debuteerde, stond hij te boek als controversieel en choquerend, maar eind jaren negentig werd hij zo populair dat het publiek feitelijk alles van hem pikte. In Trui (1999) confronteerde Teeuwen zijn publiek hiermee en ging daarin zo ver dat hij weigerde om applaus in ontvangst te nemen.

Ook Wertheim confronteert het publiek voortdurend met de eigen verwachtingen maar reflecteert daarbij, veel meer dan De Jonge en Teeuwen, op de rol van de media. Cabaret is, mede onder invloed van televisie en andere media, een bijzonder populair genre geworden. Cabaretiers schuiven aan in talkshows, spelen mee in quizzen, maken comedyprogramma’s en hun theatervoorstellingen worden vaak op televisie uitgezonden. Hoewel Wertheim vrijwel nooit in talkshows verschijnt en sowieso het aantal media-optredens tot een minimum probeert te beperken, hebben de media toch een zeer grote invloed op hem als maker en op zijn theaterpubliek. Wertheim is de afgelopen jaren behoorlijk gehypet. Dat heeft vooral te maken met de lovende recensies die hij kreeg voor zijn voorstellingen. Wertheim werd bekend als de cabaretier die een slim spel speelt met de grenzen van het cabaret en die zijn publiek voortdurend ontregelt en op het verkeerde been zet. In zijn meest recente voorstelling Micha Wertheim voor zichzelf, die in maart in première ging, laat Wertheim zien hoe sterk dit imago is geworden. Zo sterk zelfs dat zijn publiek alles wat hij doet of zegt onmiddellijk interpreteert als intelligent en gelaagd. Op driekwart van de voorstelling confronteert Wertheim het publiek hier direct mee. Hij doet dat door eerst een kwartier lang flauwe woordgrappen te vertellen en het publiek vervolgens te waarschuwen dat het niet op zoek moet gaan naar dubbele bodems: ‘Jullie denken natuurlijk: “Het is Wertheim, dus er zit vast een diepere bedoeling achter.”’

Voor de grap

Wertheim heeft dit spel met de rol van cabaretier tot zijn handelsmerk gemaakt. In zijn voorstellingen onderzoekt hij steevast zijn eigen imago en laat hij zien hoe dit imago tot stand komt in een wisselwerking tussen media, toeschouwers en cabaretier. Dit doet hij al sinds hij in 2004 het Leids Cabaret Festival won en de kranten hem presenteerden als veelbelovende en talentvolle cabaretier.

In zijn eerste avondvullende voorstelling Micha Wertheim voor beginners (2004) stelde hij dit imago van talentvolle cabaretier ter discussie door het flink te overdrijven: hij presenteerde zichzelf in deze voorstelling als de meer dan terechte winnaar van het festival en liet toeschouwers op de foto gaan met zijn festivalbeker. Een paar jaar later kreeg Wertheim opnieuw veel media-aandacht, ditmaal op een minder positieve manier; hij kwam in het nieuws toen in Roermond een voorstelling stilgelegd werd nadat een man in rolstoel aanstoot had genomen aan Wertheims grappen over gehandicapten. Wertheim reageerde op deze mediahype met een voorstelling die hij – zogenaamd om misverstanden te voorkomen – Micha Wertheim voor de grap (2008) noemde en waarin hij liet zien hoe sterk de media de verwachtingen van de toeschouwer en onze blik op de wereld beïnvloeden.

Toen criticus Ron Rijghard Micha Wertheim in een groot artikel in NRC Handelsblad tot één van de ‘grote drie’ van het Nederlandse cabaret bestempelde (samen met Theo Maassen en Wim Helsen), analyseerde Wertheim dat artikel op het toneel. Zijn voorstelling Micha Wertheim voor je het weet (2013) ging (mede) over de vraag hoe je als theatermaker nog onbevangen iets nieuws kunt maken als pers en publiek al zulke sterke verwachtingen van je hebben.

Geloofwaardig

Wertheim problematiseert in zijn voorstellingen niet alleen voortdurend zijn eigen imago, maar deconstrueert ook de conventies van het cabaret. In Micha Wertheim voor de zoveelste keer (2010) ontmaskerde hij de rol van engagement in het cabaret door te laten zien dat zogenaamd kritische cabaretiers vaak voornamelijk zeggen wat het publiek graag wil horen.

In zijn huidige voorstelling gaat Wertheim verder op die weg. Hij doet dat bijvoorbeeld door ons eerst een schijnbaar waargebeurd verhaal te vertellen over een ontmoeting die hij die dag gehad heeft in een plaatselijk café en vervolgens te onthullen dat hij het hele verhaal heeft verzonnen, maar het door toevoeging van een paar authentieke details geloofwaardig heeft gemaakt: ‘Ik googel elke avond voor ik het podium opga “grand café” plus de plaats waar ik speel – en dan situeer ik mijn verhaal in het café dat bovenaan komt.’

Door zijn eigen authenticiteit te benoemen en onderuit te halen maakt Wertheim ons bewust van een belangrijke cabaretconventie en de invloed daarvan op hoe wij een voorstelling ervaren en interpreteren. Hij laat zien hoezeer onze blik gestuurd wordt door de verwachting dat cabaretiers persoonlijke, authentieke verhalen vertellen.

Wertheim deconstrueert in zijn voorstelling ook heel nadrukkelijk de wetten van het theater wanneer hij, even later, zijn hele huiskamerdecor uit elkaar haalt: wat een ‘echte’ kast leek, blijkt slechts een stapel op elkaar gelegde planken te zijn en het ‘echte’ parket blijkt opeens eenvoudig te kunnen worden opgerold.

De afgelopen jaren stellen meer cabaretiers hun eigen imago en geloofwaardigheid ter discussie op het toneel. Opvallend is dat daarbij, net als in Wertheims voorstellingen, vaak gebruik wordt gemaakt van deconstructie. In Cabaret voor beginners (2011) bijvoorbeeld leerde Brigitte Kaandorp haar publiek de ‘trucjes’ voor het maken van een succesvolle cabaretvoorstelling. Ook Daniël Arends ontmaskerde dit seizoen de conventies van de cabaretvoorstelling (Carte Blanche, 2015) en trapte uiteindelijk – in een scène die sterk deed denken aan Wertheims laatste voorstelling – zijn eigen decor omver.

Het effect en kritisch potentieel van deconstructie verschilt sterk per maker en per voorstelling. Deconstructie is immers zelf óók een strategie, een strategie die de schijn kan opleveren van een ontsnapping aan de conventies van een genre. Het kritisch potentieel van Wertheims voorstellingen ligt daarin dat Wertheim deconstructie niet gebruikt om de echte, authentieke persoon ‘achter’ de theatrale conventies te laten zien, maar om te tonen dat precies die ontsnapping niet mogelijk is.

foto Ben van Duin

Dossiers

Theatermaker september 2015