Hoe bedenk je een goede schouwburg? Op zich niet moeilijk, zegt inspiciënt Niko Bovenberg. Maar het wordt wel lastig als de wensen van de opdrachtgevers niet overeenkomen met dat wat makers nodig hebben. En dat is vaak het geval. Daar kun je dan best chagrijnig van worden.

Acht jaar geleden begon ik met lesgeven op de Amsterdamse Theaterschool. In alle aspecten van mijn vak: inspiciënt. Sinds drie jaar begeleid ik de stages en afstudeerprojecten.

Ik dacht dat ik, door het lesgeven aan toekomstige inspiciënten, milder ten aanzien van schouwburgen geworden was. Ik leerde de studenten altijd dat ze een schouwburg moeten proberen te begrijpen, te omarmen. Zichzelf de vraag te stellen waarom die schouwburg is zoals hij is. Om te voorkomen dat ze boos op een gebouw zouden worden en later zichzelf in de weg gaan zitten.

Het komt vaak voor dat iemand die een schouwburg gebruikt waarvoor hij is bedoeld, boos wordt.

‘Waarom is hier godverdomme nog steeds geen grotere deur?’

Toen ik begon na te denken over de inhoud van dit stukje kwam mijn oude verbazing en de daaruit voortkomende woede weer boven.

Wanneer is een schouwburg een goede omgeving waarin de inspiciënt en zijn gezelschap kunnen gedijen?

Wat heb je nodig om als huisgezelschap goed in een schouwburg te kunnen repeteren?

Op architecten van oude schouwburgen kan ik niet boos zijn.

Oude schouwburgen zijn gebergtes die beklommen moeten worden.

De Amsterdamse Stadsschouwburg uit 1894 is voor de mannen en vrouwen die er op het toneel werken juist een erg leuk gebouw door die eigenaardigheden. De zichtlijnen zijn onhandig, er mist een zaalbrug voor het licht en er is schuine vloer. We kunnen dat geen ontwerpfouten noemen. In die tijd hadden degenen die opdracht gaven om een schouwburg te bouwen andere wensen.

Hoe komt een schouwburg tot stand?

De wethouder wil een nieuwe schouwburg. Daar begint het meestal mee. En die heeft meteen al een bijzondere wens: net als in Carré een middenpad in de zaal met een trappetje het toneel op. Waarom?

Omdat hij bij de opening van de nieuwe schouwburg over dat middenpad wil lopen en op het toneel een toespraak wil houden.

De schouwburgdirecteur wil vooral een mooi kantoor met uitzicht op het plein.

En daar begint het probleem. De wethouder zal nooit uit zichzelf zeggen dat hij met een middenpad het publiek de beste zichtlijnen ontzegt en de schouwburgdirecteur zal nooit uit zichzelf zijn kantoor in de schouwburg opgeven om de makers (regisseurs, acteurs, dansers, choreografen, dirigenten, technici, decorontwerpers, lichtontwerpers, zangers, geluidsontwerpers, fagottisten, vrachtwagenchauffeurs, dramaturgen, grimeurs, kappers, kleedsters, souffleurs en alle assistenten) de allerbeste omstandigheden te geven om een zo mooi mogelijke voorstelling te kunnen maken.

Het grootste probleem bij het bedenken van een nieuwe schouwburg is dat de wensen van de opdrachtgevers niet overeenkomen met wat makers nodig hebben.

Het lijkt, vanuit het perspectief van makers, soms alsof er bij het ontwerp zelden rekening wordt gehouden met de bedoeling van het gebouw.

Hoe bedenk je een goede schouwburg?

Niet moeilijk.

Ik beperk me tot het achtergebouw: dus op, om, onder en boven het toneel en hoe dat toneel aan de zaal vastzit. Dat is het gereedschap van de regisseur, daarmee moet hij met een team van acteurs, ontwerpers, technici, choreografen, dansers, muzikanten, kleedsters en al die andere mensen een voorstelling maken.

Denk vanuit de voorstellingen die je wil gaan maken. Cabaret, musical, toneel, opera, ballet? Denk vanuit alle functies die ik heb genoemd. Wat heb je voor een gebouw nodig waarin al die mensen die voorstellingen kunnen maken. Hoe wil een regisseur daarin werken? Wat willen we? Is er een huisgezelschap? Hoe wordt de bespeling? Moet dat zelfde theater een dag na een première ook dienst kunnen doen als ontvangend theater voor gezelschappen die op tournee zijn? Elke dag een andere voorstelling?

Dat soort vragen. Als je die antwoorden niet heel helder en concreet hebt, bouw dan geen theater.

Ruimte, snelheid en veiligheid zijn artistieke noodzaak.

Ruimte en snelheid zijn de toverwoorden waar alle makers bij gebaat zijn. Een regisseur wil immers zoveel mogelijk repetitietijd en mogelijkheden. Er moet heel snel gewerkt kunnen worden. Het gebouw moet wendbaar zijn en op ingevingen voorbereid. Technici mogen maar een beperkt aantal uren werken. Het laden en lossen van trailers met decor, licht en geluid moet minutenwerk zijn. Dan mag dat niet stoppen omdat het toneel na een halve trailer al volstaat met spullen. Dus hele ruime zij- en achtertonelen.

Goed om te realiseren is dat het achtergebouw van een schouwburg een soort Bol.com-achtig overslagbedrijf is, waar ook acteurs en dansers werken. Daar moet gehesen kunnen worden op een manier die aan het havenbedrijf doet denken.

Als er geen ruimte is, moeten technici zinloos tillen. Eindeloos flightcases en allerlei andere transportmaterialen stapelen. Elke dag. Want decors moeten kunnen klaarstaan om ‘opgechangeerd’ te worden. Als technici naast een krap toneel een kantoor of vergaderruimtes zien in plaats van een opslag of een ruimer zijtoneel, is het niet gek dat ze denken dat andere zaken dan theatermaken prioriteit hebben gekregen.

De snelheid van een gebouw wordt mede bepaald door de infrastructuur. Doorgangen moeten ruim zijn. Zonder drempels. Mensen moeten elkaar met spullen kunnen passeren. Ik raad alle schouwburgdirecteuren die een nieuwe schouwburg willen bouwen aan om samen met de secretaresse een hele krachtige (en loeizware) volgspot van de laad- en losplaats naar de volgspotpositie te brengen. En ‘s nachts weer terug. Een maand lang. Elke dag. Ze krijgen rugklachten waar ze erg chagrijnig van worden. Het soort chagrijnig dat doet denken aan de humeurigheid van hun oudste toneelmeester die ze in de nieuwe schouwburg niet meer terug willen zien en voor wie nog een regeling moet worden getroffen.

De rollenzolder en alle lichtbruggen moeten ook met materiaal als spots en andere apparatuur snel te bereiken zijn. Materialen als volgspots moeten overal op wielen kunnen komen. Als daar het kantoor van de publiciteitsafdeling en van de directeur voor moeten sneuvelen, is dat geen keuze maar noodzaak.

De snelheid van een gebouw wordt ook bepaald door de laad- en los voorzieningen. Tochtvrij, droog en ruim. Er wordt immers met natte ruggen gewerkt. Met docklevellers in plaats van onveilige losse rampjes of rijplaatjes. Docklevellers zijn verstelbare kleppen waarmee de opening en het hoogteverschil tussen trailer en het laad- en los-perron kan worden overbrugd. Docklevellers vereisen een bepaalde inbouwhoogte. Bij een paar belangrijke theaters zoals de RABO-zaal in Amsterdam en de Rotterdamse Schouwburg ontbreken die nog steeds. ‘Te weinig inbouwhoogte’, is het excuus.

What the fuck! Dat is niet de goede manier van denken.

Geef een bedrijf de opdracht zo’n ding met weinig inbouwhoogte te ontwikkelen!

Die docklevellers zijn er domweg niet gekomen omdat er vanuit middenpad en kantoor werd gedacht inplaats vanuit ruimte, snelheid en vooral veiligheid!

Ruimte, snelheid en veiligheid zijn bepalend voor de kwaliteit van de voorstelling.

Een ander ding dat met veiligheid en snelheid te maken heeft, is werklicht. Goed werklicht is van fundamenteel belang op het toneel. Je moet goed kunnen zien wat je doet. De vaart waarmee een ploeg inspiciënten met een voorstelling een schouwburg binnenkomt, doet denken aan een paramilitaire overval. Het toneel waarop een voorstelling wordt gebouwd is een soort georganiseerd slagveld. Doelgerichte snelheid. Elke handeling heeft een gedachte, een eigen moment, een doel, en is altijd in de richting van de voorstelling en vanuit de voorstelling gedacht.

Dan moet er licht zijn. Dan moet er ruimte zijn. Technici krijgen vier uur om een voorstelling die in twee mega-trailers gepropt zit te bouwen, te belichten en te soundchecken. Dan moet er snel gewerkt worden.

De jongens en meisjes die vast in een theater werken, moeten voldoende opgeleid zijn om de licht- en geluidsinstallatie te kunnen bedienen, ze moeten veilig kunnen hijsen, weten wat bij brand te doen. Een schip is zo zeewaardig als zijn bemanning. Zo’n bemanning heeft tijd, aandacht en vooral liefde van de directeur nodig. Zij halen de kastanjes voor hem uit het vuur, zij zorgen voor wendbaarheid en snelheid. Gedoe met losse krachten demotiveert iedereen.

Het gebied tussen de voorrand van het toneel tot de achterkant van de manteaus en de portaalbrug is een ingewikkeld gebied. Het is bepalend voor de zichtlijnen en voor hoe de zaal aan het toneel vastzit. Als de directeur van de nieuw te bouwen schouwburg een vaste opening van veertien meter wil (omdat hij grote voorstellingen wil programmeren) en een eerste rij stoelen die bijna net zo breed is (om veel dure kaartjes te kunnen verkopen),

is dat bepalend voor de treklengte, de diepte van het toneel, het aantal kleedkamers, de maten van het toneel en de toneeltoren en alles wat daarin zit. Die keuze heeft gevolgen voor het aantal damestoiletten in het voorgebouw, het formaat van de spoelkeuken voor de kopjes, de laad- en losplaats, de garderobes, de kleedkamer van de ouvreuses, de hoeveelheid programmaboekjes per avond en nog veel meer. Het zijn een wetmatigheden waarmee je maar een beetje kan schuiven. Anders bouw je een gedrocht.

Half oktober. Na vijf lessen van twee uur, waaronder een schouwburgbezoek, gaf ik de eerstejaarsstudenten de opdracht ergens op een A-4tje een streepje vijf centimeter te zetten. Dat is de vaste opening van twaalf meter van de door de eerstejaars te ontwerpen schouwburg.

‘Aan de slag! Alleen toneelniveau. Tekenen! Zaal voor negenhonderdvijftig man. De randen van het papier zijn de rooilijnen.’

Ze schetsen zich wild. Van grof naar fijn. De vloer ligt vol proppen. Veel vragen. ‘Komen er ook opera’s?’ ‘Is er een huisgezelschap?’ ‘Moeten alle plaatsen goed zicht hebben?’ ‘Hoe groot is een trailer aan de buitenkant?’ ‘Hoe breed is een stoel?’

Ze maken keuzes. Het is veel moeilijker dan ze dachten.

Na een uur kies ik vier tekeningen uit. De studenten presenteren hun ontwerp. Ik zie schouwburgen waarin ik zou willen werken. Repetitielokalen op een logische plek ten opzichte van laad- en losplaats en toneel, brede gangen om het toneel, kleedkamers en handige verbindingen met het voorgebouw.

‘Een werkplaats? Waarom?’

‘Omdat je op een knutselplek vrij in je hoofd wordt en oplossingen kan verzinnen.’ De student geeft aan dat zo’n plek een noodzaak heeft.

Ik zie ook dat de studenten nog geen idee van volumes hebben, dat ze zich die nog niet voor kunnen stellen. Maar ik zie wel tonelen met trekken, zijbruggen, manteaus, voortonelen, zichtlijnen, helemaal compleet.

Daarna komt de vervolgopdracht.

Ik vraag ik de studenten een A-4tje in vieren te vouwen en een streepje van zes centimeter te trekken.

‘Op dat kleine stuk wil ik hetzelfde als net maar nu ook met een vlakkevloertheater erin.’

Protest.

‘En ik wil een langsdoorsnede van het hele gebouw zien.’

Na vreselijk gummen en zuchten, vraagt een student: ‘Waarheen kan ik de kantoren verplaatsen als ik daarmee hoogte kan winnen in het repetitielokaal?’

‘Waarom heb je die hoogte nodig?’

‘Ik denk dat de regisseur en de licht- en decorontwerper dat fijn vinden en dat lijkt mij belangrijker dan kantoren.’

Hij zwoegt verder.

Na anderhalf uur zie ik de eerste theaters in de klas ontstaan die veel weg hebben van de Rotterdamse Schouwburg.

Mijn op een na favoriete schouwburg.

Familievoorstelling theater rotterdam > Een vol toneel, een volle kap en veel changementen betekent: alle ruimte op het zijtoneel is nodig voor de spullen die af zijn. De afstopping moet ruimte laten om grote decorstukken op en af te rijden.

Een leeg toneel is niet leeg > Mooi hoor, zo’n leeg toneelhuis als decor, maar realiseer je wel dat in het kleine hoekje dat net onzichtbaar is voor de toeschouwer op rij 1 stoel 1 een tafel staat voor de grime, nog een tafel met de zenders en plakkers én de stoelen voor de spelers die af zijn. O ja, een leeg toneel betekent ook dat er veel licht mee op reis gaat. die flightcases moeten ook nog ergens staan.

Karin Bloemen kan niet op > de toeschouwers op meest linker en rechter stoel op de eerste rij van een theater kijken het diepst de coulissen in aan de tegenovergestelde zijde. Als de trekken te kort zijn moeten de poten heel dicht op elkaar hangen en is er geen ruimte om een jurk met een diameter van 1,70 meter door te laten.

Dossiers

Theatermaker december 2017