Hoera, de theaters gaan open!
Een jaar en drie maanden na de plotselinge en heftige theatersluiting lijkt deze heropening – ondanks de beperkingen die nog gelden – toch echt de opmaat naar een definitief herstel.

Anders dan vorig jaar juni toen de behoedzame heropening een punt leek waar alles naartoe draaide, lijkt het nu een langer durend traject.

We willen zo snel mogelijk weer terug naar normaal: spelen voor publiek; de producties die al zo lang staan te wachten eindelijk op tournee brengen; weer een beetje geld verdienen.

Het gaat rommelig – sommige instellingen kiezen voor Testen voor Toegang; andere voor het anderhalvemeterprotocol; aanpassingen van online naar live worden lastminute gemaakt. Dat is niet erg. De podiumkunsten worden altijd voortgestuwd door het enthousiasme en de dadendrang van de makers.

Zelf merk ik dat ik de enorme aandrift om weer naar het theater te gaan nog niet voel. Laten we het reopening anxiety noemen: een lichte angst voor de hectiek en de uitbundigheid van het leven post-corona. Toen er niks mócht, móest er ook weinig, en nu dingen weer mogen, probeer ik de druk van het moeten nog even op afstand te houden.

Die anxiety heeft ook te maken met dat ‘normaal’ waarnaar we willen terugkeren. Want hoe begrijpelijk die wens ook is, vóór corona was het theater geen ideale sector. Hoe gaan we verder met de kwesties rondom publiek, politieke waardering, representatie, inclusie en uitholling? Hoe staat het theater ervoor? En wat wordt het nieuwe normaal?

Maar goed, dat zijn vragen voor de evaluatiefase en daar zijn we nog niet. Hoe de schouwburgen de opstart zien werd opgetekend door Wendy Lubberding – de programmeurs voorzien rimpeleffecten tot ruim in het volgende seizoen.

Waar we volgend seizoen ook nog veel over gaan horen zijn de veelvormige experimenten op het gebied van het registreren en in beeld brengen van voorstellingen. Voor de makers en instellingen die het zich konden permitteren was het afgelopen seizoen een spannende zoektocht naar tussenvormen tussen theater en (televisie)scherm, waarover in dit nummer een klein dossier. De publieke omroep nam het initiatief tot een mooie reeks theaterregistraties, waarbij het grappig genoeg anders dan twaalf jaar geleden (toen het laatste theater-op-televisie-project plaatsvond) het spelen met tussenvormen aangemoedigd werd.

Annette Embrechts sprak de programmeurs van de NPO en ook makers en spelers reflecteren op deze nieuwe vormen. Deze artikelen illustreren mooi de observatie van Herien Wensink onlangs in de Volkskrant dat inhoudelijk vooral de televisie profiteert van deze samenwerking: zoveel diversiteit in formats, aanspreekvormen en acteren zie je zelden op de buis.

En over hoe het ná het registreren verder moet met al het digitale materiaal schreef Guido Jansen een praktisch stuk. Want zelfs het meest basale systeem om je eigen collectie te organiseren is al een enorme hulp bij het bruikbaar maken van je archief.

Verder in dit nummer een gesprek met toneelschooldirecteuren Rob Ligthert en Caspar Nieuwenhuis over de aanpak van de problemen rondom veiligheid en grensoverschrijdend gedrag en een achtergrondartikel van Jacq. Algra over de nieuwe samenwerkingsverbanden op het gebied van talentontwikkeling in de dans.

Blij ben ik met de twee terugblikkende interviews met Marie-Anne Rudolphi en Helen Kamperveen. Ook in deze fase van hun carrière blijven ze optimistisch en nieuwsgierig naar de toekomst. Hun verhalen doen de honger naar het theater van vandaag weer aanwakkeren.

Dossiers

Theaterkrant Magazine zomer 2021