Een succesvolle carrière als dragqueen brengt Frank Wijdenbosch naar Duitsland, Italië en Londen. Maar in Nederland wordt hij in de verdeelde Zwarte theaterwereld  nauwelijks geaccepteerd. Uiteindelijk vindt Frank de meeste voldoening in het maken van voorstellingen over thema’s die hijzelf belangrijk acht, zoals armoede en identiteit.

Frank Wijdenbosch werd geboren in een gezin waarin moeder Helouise Wijdenbosch-Weigle als matriarch het middelpunt was.  Zij was een heel artistieke vrouw en ook een hele grote vrouw, die zich goed wist te kleden en nooit het huis verliet zonder hoge hakken. Frank was gefascineerd door de elegantie waarmee ze haar weelderige lijf sierlijk kon plooien in een korset van baleinen en zichzelf transformeerde tot een diva die nooit twee keer hetzelfde aan had. De eerste stappen op weg naar de dragqueen-persona waarmee hij Europa zou veroveren, zijn in zijn jeugd gezet, geïnspireerd door zijn moeder.

Frank wilde altijd acteur worden maar vond geen gehoor daarvoor bij zijn vader die niets moest hebben van mensen die aan het toneel gingen. Richenel Wijdenbosch was onderdirecteur  van de SLM, Surinaamse Luchtvaartmaatschappij. Toen Frank ging studeren, wilde hij naar de Toneelschool maar verzon hij de smoes dat hij naar de Hogere Hotelschool zou gaan zodat zijn vader voor hem een ticket naar Nederland zou betalen.

In 1973 landt Frank in Nederland, waar hij inderdaad naar de Hogere Hotelschool gaat en ontdekt dat mensen uit de West eerst een jaar brugklas moeten doen omdat ervan uit wordt gegaan dat het Nederlands dat ze spreken niet goed genoeg is. Frank weigert, en besluit naar de Sociale Academie te gaan maar loopt daar tegen hetzelfde probleem aan. Hij gaat werken bij het toenmalige UVW om financieel onafhankelijk te worden. Zijn broer neemt hem mee naar de Wallen in Amsterdam en daar ontmoet hij voor het eerst Blakka Lola, de Surinaamse sekswerker, die de inspiratie zal zijn voor de eerste rol in een serie van Zwarte iconische vrouwen die Frank zal gaan spelen, onder wie Hattie McDaniel, de eerste Zwarte actrice die ooit een Oscar won voor haar rol als Mammy in Gone With the Wind.

Overdag werkt Frank, en ’s avonds is hij te vinden in het Dok, de beroemde homoclub op het Koningsplein in Amsterdam. In 1978 ziet hij daar een travestietenshow die hij waardeloos vindt;  hij laat de eigenaar weten dat hij dat beter kan. Een week later treedt Frank op als Fatzy Smith, geïnspireerd op de blueszangeres Bessie Smith, en zijn act is een hit. Dit optreden is het begin van een succesvolle carrière als dragqueen die hem naar Duitsland, Italië en Londen brengt. In het begin playbackt hij nog, maar als sopraan Maja Schermerhorn, de moeder van een toenmalig vriendje, hem onder haar hoede neemt ontdekt hij al snel dat hij een prima zangstem heeft.

In 1982 stopt Frank bij het GAK wanneer Rob Malasch, galeriehouder en regisseur, hem een rol aanbiedt in de theaterproductie Behalve eetbaar zijn knikkers ook vergiftig. Na de productie gaat Frank naar Italië waar hij master of ceremonies wordt in de Piper Club in Rome. Daar komen alle grote namen als Mastroianni en Fellini, en Frank hangt daar met de jetset.

Rond 1984 komt Frank terug naar Nederland en ontmoet hij Michael Matthews. Dit is het begin van een intense samenwerking. Hun eerste stuk samen is Cold Sweat Antigone waarin zeven Zwarte acteurs, onder wie Dennis Rudge, worden samengebracht. Frank en Michael Matthews werken veel samen met Stichting Toneelschuur Producties en met Lantaren/Venster. De voorstelling Kniertje’s Knie, een bewerking van Op hoop van zegen van Heijermans, is de culminatie van hun succesvolle collaboratie.

Ondanks het succes met Michael Matthews merkt Frank dat de Zwarte theaterwereld hem niet accepteert. In die tijd bestaat het multiculturele theater uit De Nieuw Amsterdam van Rufus Collins, Cosmic Illusion van Felix de Rooy en Norman de Palm en het Rast theater. En ze concurreren heftig met elkaar. Als je bij Cosmic speelt dan kom je niet bij De Nieuw Amsterdam, en andersom. Bovendien is het systeem zo ingericht dat de weinige subsidies die er zijn voor multicultureel theater de onderlinge solidariteit ondermijnen. Een verdeel en heers mentaliteit van de politiek zorgt ervoor dat Zwarte makers individueel strijden maar nooit een vuist kunnen maken. Frank trekt zijn eigen plan en maakt met zijn eigen stichting voorstellingen over thematieken die hij belangrijk vindt, zoals armoede en identiteit. En hoewel hij af en toe zijn opwachting maakt in de periferie van het ‘reguliere theater’ vindt hij de meeste voldoening in het doen van zijn eigen ding. Ontroerend is het als hij vertelt dat hij in dezelfde straat woonde als Rufus Collins die hij van een afstand bewonderde. Rufus was toen al aan het eind van zijn leven en ze kwamen elkaar tegen in de nachtwinkel. Omdat Rufus nog maar moeilijk kon lopen gaf Frank hem een arm en samen schuifelden ze richting huis. Rufus zei: ‘I know you. I saw you in Blakka Lola. You were great!’. En zo krijgt het baleinen korset dat Frank als kleine jongen bij zijn moeder zag en dat hij zelf ook ging dragen, extra versteviging.

foto Dana van Leeuwen

Dossiers

Theaterjaarboek 2022/2023