Gabriele Klein is vorig jaar benoemd tot bijzonder hoogleraar Ballet en Dans aan de Universiteit van Amsterdam. Inmiddels heeft ze daar haar eerste collegereeks achter de rug. Ook gaf ze twee openbare lezingen bij Het Nationale Ballet. Het aanzwengelen van discours over ballet is van belang met het oog op nieuw publiek, stelt Klein.

Geen tutu of spitz te zien in de Matthew Bournes versie van Het Zwanenmeer. Tijdens de eerste lezing die Gabriele Klein in Amsterdam presenteert, zien we hoe de prins arriveert op een stedelijk plein vol zwanen in lange broek en met ontbloot bovenlijf. Eén zo’n zwaan leert hem wat vrijheid, verlangen en verliefdheid is.

De Engelse choreograaf Bourne maakte zijn Swan Lake in 1996, een eeuw nadat Marius Petipa zijn met pracht en praal vormgegeven verhaal over pure liefde choreografeerde ter eer en glorie van de Russische tsaar.

Acht jaar daarvoor presenteerde Rudi van Dantzig al een Nederlandse variant die wat meer ruimte bood aan de relatie tussen de jonge prins en zijn vriend. De Zuid-Afrikaanse Dada Masilo toonde een decennium geleden de dagelijkse realiteit in plaats van een romantisch sprookje: ze verlegde de focus onomwonden naar fysiek geweld tussen partners. Fransman Angelin Preljocaj koos het klimaatperspectief en stelde de vraag of de nieuwe generatie toeschouwers überhaupt nog zal weten wat zwanen en meren zijn.

Uit al die choreografische creaties selecteerde Klein korte scènes. Ze passeren de revue tijdens haar lezing in april die voorafgaat aan een uitvoering van Van Dantzigs versie door Het Nationale Ballet. Daarmee wil ze aantonen hoe eigentijds ballet kan zijn.

‘Het idee voor deze open lectures is afkomstig van mijzelf,’ zegt Klein als ik haar een aantal weken later spreek. ‘Omdat mijn professoraat mogelijk wordt gemaakt door Het Nationale Ballet, vind ik dat zij daar niet alleen colleges aan de Universiteit van Amsterdam voor moeten krijgen maar ook activiteiten in eigen huis. Het aanzwengelen van een discours over ballet is voor het gezelschap van belang met het oog op nieuw publiek. Voor de universiteit is het interessant om onderwerpen aan te bieden die een relatie hebben met het lokale en nationale dansveld.’

Ballet goes hiphop

Een maand later gaat Dorian in première, een voorstelling van Marco Gerris van het ISH Dance Collective en Ernst Meisner van de Junior Company van Het Nationale Ballet, waarin urban en klassieke dans elkaar kruisen. Klein geeft een tweede lezing, waarin ze het publiek meevoert over de wereld: van de New Yorkse godfathers van de hiphop als DJ Kool Herc, via onder anderen Safi Thomas, oprichter van het Hiphop Dans Conservatorium in dezelfde stad, naar de Braziliaanse choreograaf Bruno Beltrão. De reeks fragmenten laat zien hoe dans die op straat begon vervolgens de dans in de theaters transformeert.

Een scala aan publicaties heeft Klein inmiddels op haar naam staan, waaronder boeken over de werkwijze van Pina Bausch en kenmerken van de hiphopcultuur. Ze promoveerde als socioloog met een studie over vrouwen in de dans: Frauen. Körper.Tanz. – Eine Zivilisationsgeschichte des Tanzes. (Vrouwen. Lichamen. Dans. – Een beschavingsgeschiedenis van de dans.) In de jaren daarna bleef ze sociaal-wetenschappelijke methoden combineren met benaderingen uit de theater- en danswetenschap. Sinds drie decennia is Klein verbonden aan de Universiteit van Hamburg, maar ze doceerde ook aan universiteiten in Oostenrijk, Zwitserland, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Japan.

Het Nationale Ballet wil graag dat Klein, als eerste bijzonder hoogleraar Ballet en Dans aan de faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, een boost geeft aan het onderzoek in Nederland en een brug slaat tussen wetenschappelijke theorie en danspraktijk.

Klein: ‘Ik heb hier drie doelen. Naast de openbaar toegankelijke lezingen bij het gezelschap, geef ik les aan de masterstudenten Kunst en Cultuur. Politics & Aesthetics heette de eerste reeks. In de toekomst ga ik ook promovendi begeleiden, beide vanuit het idee om danswetenschap hier een lift te geven.’

Wat haar betreft kan die discipline overigens ook gekozen worden door studenten uit muziek- en andere wetenschappen en kan die zich zowel richten op klassieke en eigentijdse theaterdans als vormen van volks-, straat- en populaire dans.

Een geweldige plek

Klein benadrukt dat het in Amsterdam een bescheiden aanstelling betreft van één dag per week, maar dat deze wel doorloopt over een periode van vijf jaar. Volgend jaar wil ze haar actieradius uitbreiden en contact leggen met de hedendaagse dansgemeenschap in Amsterdam, Utrecht en andere Nederlandse steden.

‘Ik was in Amsterdam aan het begin van de jaren tachtig om dans te studeren. In die tijd was het the place to be voor de eigentijdse danscommunity. Ik ben geboren in het Ruhrgebied, in Bochum. Daar hadden we geen balletgezelschap. Mijn moeder zorgde er voor dat ik in 1976 voor het eerst een Tanztheater-stuk van Pina Bausch in Wuppertal zag. Dat verwonderde me en fascineerde me. Mensen om mij heen die in de moderne dans zaten, zeiden toen: je moet naar Amsterdam. Ik ben er naartoe verhuisd en heb een tijdje lessen gevolgd, waaronder contactimprovisatie. Ik bleef niet lang omdat de professor sociologie in Bochum die mijn masterscriptie begeleidde vroeg of ik zijn assistent wilde worden. Maar in die korte tijd had ik wel ontdekt dat Amsterdam een geweldige plek was voor de eigentijdse dans. Er waren veel dansers en choreografen uit New York. Daar was het leven destijds al veel te duur, dus ze kwamen naar Amsterdam. Er waren ook veel plekken verspreid door de stad waar volop werd gedanst. Ik dacht in die tijd dat ik dansdocent zou worden, maar toen ging mijn universitaire loopbaan dus ineens van start.’

‘Nu ik hier weer terug ben, ben ik wel een beetje verbaasd: waar is iedereen gebleven? Daar wil ik graag meer over te weten komen.’
Of de huidige situatie misschien te maken heeft met kunstbeleid en subsidies, vraag ik.

‘Daar heeft het natuurlijk alles mee te maken. Als ik bijvoorbeeld kijk naar de situatie in Hamburg, blijkt dat het leeuwendeel van het kunstbudget wordt geïnvesteerd in ‘de kosmos’ van John Neumeier. Die leidt sinds 1973 een eigen klassiek balletgezelschap en een eigen school. Dat bedrag is immens als je het vergelijkt met wat de hedendaagse danscommunity krijgt. Gelukkig zijn er daarnaast toch een paar overkoepelende instituten opgezet die wat geld krijgen voor de nieuwe generatie makers, zoals K3 – Centrum voor choreografie in Kampnagel.’

Bekende choreograaf

Tenslotte Kleins derde doel: onderzoek doen naar het oeuvre van de naamgever van haar leerstoel.

‘Op deze Universiteit zijn er nu drie van dit soort professoraten: Millie Taylor voor musical, Nicholas Till voor opera – zijn leerstoel is genoemd naar Pierre Audi – en ik ben de derde bijzonder hoogleraar. Taylors leerstoel wordt gefinancierd door de Van den Ende Foundation, die van Till door de Nederlandse Opera en die van mij door Het Nationale Ballet. Het gezelschap heeft de leerstoel naar Hans van Manen vernoemd. Hij is niet alleen beroemd in Nederland maar ook in Duitsland, waar zijn balletten veelvuldig worden uitgevoerd.’ Lacht: ‘Hij was erg bekend in Duitsland toen ik jong was. Hij was echt overal.’

‘Ik denk dat dit een mooie constructie is, want de Hans van Manen Stichting houdt zich ook bezig met het archief. Meestal is het, zoals ik heb ervaren bij de Pina Bausch Stichting, noodzakelijk dat er ook een wetenschappelijk perspectief op een archief bij komt. Als het gaat om het bestuderen van de balletten van Van Manen valt me op dat er niet echt veel wetenschappelijke publicaties zijn uitgekomen. Er is heel veel foto- en videomateriaal, maar er zijn nauwelijks artikelen. In Duitsland hebben we Jochen Schmidt, die jarenlang journalist was voor de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Dat is altijd een erg invloedrijke krant geweest en daarin zijn een aantal hele grote artikelen over zijn werk verschenen.’

Schmidt was ook degene die de choreograaf een tot de verbeelding sprekende bijnaam verschafte: ‘de Mondriaan van de dans’. In 1986 schreef hij zijn Van Manen-biografie: Der Zeitgenosse als Klassiker (De tijdgenoot als klassieker). Een tweede biografie verscheen elf jaar later en was het resultaat van noeste arbeid van Eva van Schaik, recensent van Trouw: Hans van Manen – Leven en werk. In juni van dit jaar volgde – op verzoek van Henk van Dijk, cameraman en Van Manens partner – de derde bundel. Die is van de hand van Slavist en balletliefhebber Sjeng Scheijen: Gelukskind – Het leven van Hans van Manen.

Klein: ‘Dat een boek van Scheijen zou verschijnen, weet ik nog niet zo lang. Het komt uit in het Nederlands, ik wacht eerst de Engelse vertaling af. Daarna bepaal ik mijn eigen perspectief voor mijn onderzoek. Ik ben er van overtuigd dat het boeiend is om uit te zoeken wat de belangwekkende thema’s in Hans van Manens werk zijn en om zijn oeuvre te plaatsen in de context van de Nederlandse dansgeschiedenis. Dat lijkt me interessant.’

Interdisciplinaire route

Uiteindelijk wil Klein ook andere archieven bestuderen en de geschiedenis schrijven van de dans in Nederland. Waarom kwam de danskunst pas na de Tweede Wereldoorlog goed van de grond? Hoe was de receptie van dans? Wat is de relatie tussen theaterdans en populaire dans? Wat is de rol van de eigentijdse (freelance) scene? Dat is een aantal vragen waarop ze de komende jaren antwoorden hoopt te verzamelen. Haar route zal daarbij ontegenzeglijk interdisciplinair zijn. Naast sociologie heeft Klein immers ook bewegingswetenschap, danstherapie en -educatie, pedagogie en genderstudies op haar cv staan. Ook ontwikkelde ze een Choreographic Toolkit voor hedendaagse dans, gebaseerd op antwoorden van maar liefst zestig internationaal opererende choreografen. Recente loot aan de stam is een onderzoek aan de Universiteit van München naar de gevolgen van globalisering voor dans en effecten van social media als TikTok op de perceptie van dans door de nieuwste generatie toeschouwers.

Die waaier aan onderzoeksperspectieven zal Klein in Amsterdam zeker van pas komen.

‘Als je de geschiedenis van de dans in Nederland wil bestuderen, impliceert dat een scala aan onderwerpen: sociale, culturele en politieke contexten, cultuurbeleid en het effect daarvan op de dans’, stelde ze in een eerder interview. ‘Ook choreografieën die baanbrekend waren, individuen die hun steentje bijdroegen en zelfs publiek. Daarom moet je danswetenschap combineren met sociale en culturele studies.’

Al met al geen lichte taak die Klein voor zich ziet, maar ze is een ervaren bruggenbouwer.

‘Op deze plek kan ik de kloof dichten tussen dans en wetenschap, kunst en universiteit. Dat is iets wat ik in Duitsland ook heb gedaan. Voor mijn onderzoekstrajecten heb ik altijd samengewerkt met choreografen en dansers. Ik spreek ze graag.’

fotograaf onbekend

Dit is het derde deel in een serie interviews met bijzonder hoogleraren in de podiumkunsten. In Theaterkrant Magazine van mei 2021 verschenen interviews met bijzonder hoogleraar musical Millie Taylor  en bijzonder hoogleraar opera Nicholas Till.

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2023