Voor het eerst in zijn zestigjarige carrière staat Barrie Stevens alleen op het toneel, met zijn solo I’m an Artist.  Hoogtepunt van de tournee wordt de show in het DeLaMar op 14 april, waar hij als twintiger in Heerlijk Duurt het Langst speelde. De cirkel is daarmee rond, aldus Stevens. Hoe kijkt hij terug op zijn loopbaan?

Hoe kwam je op het idee om een solovoorstelling te gaan maken?

‘Ik voelde me opgesloten door de hele coronasituatie. We konden niks meer doen, daar kreeg ik het zo benauwd van. Ik liep al een tijdje met het idee om een programma te maken waarin mijn hele leven voorbij zou komen, en dat begon in die periode meer vorm te krijgen. Alles wat ik heb meegemaakt in mijn carrière, zowel op artistiek als sociaal vlak, dat wilde ik een plek geven. Als ik dat verleden kan verwerken in een voorstelling, dan kan ik daarna weer naar de toekomst kijken.’

‘Maar in welke vorm giet je dat? Het moet emotioneel aankomen maar ook een levensverhaal van zestig jaar omvatten in een half uur. Dat is niet eenvoudig. Ik had het gevoel dat ik een regisseur moest vragen die ik goed ken, en dat is Vincent van den Elshout geworden. Vincent heeft heel mijn levensverhaal vertaald uit het Engels en dat steeds compacter gemaakt. Daarnaast moest er muziek en dans in komen. Ik zing een nummer van Billie Holiday, The Man I Love, en dat gaat over mijn homoseksualiteit en de 18-jarige relatie die ik had met Leen Jongewaard. Qua dansen ziet het er niet meer uit als toen ik 21 was, maar ik vond wel dat ik het moest doen. Ik zag het eerst helemaal niet zitten, want er komt zoveel bij kijken. We hebben Melise de Winter gevraagd om ons te helpen met choreografie, en uiteindelijk vond ik het heerlijk om te doen.’

‘Onze eerste try-out hebben we moeten annuleren wegens coronamaatregelen, maar uiteindelijk hebben we in september een première gegeven in Hoofddorp. En dat was een waanzinnig bevredigend gevoel. De mensen waren ontroerd en konden zich identificeren met de dingen die ik had meegemaakt: de eenzaamheid, de ziekte van Alzheimer die mijn vader heeft gehad, een liefdesbreuk – dingen die we allemaal herkennen.’

Laten we eens teruggaan in de tijd. Wanneer is je liefde voor het theater begonnen?

‘Ik moet zo’n 13 of 14 jaar zijn geweest. Ik groeide op in Guildford, een plaats die dichtbij Londen ligt. Ik zat als jongen erg in mijn maag met mijn homoseksualiteit, maar kon me helemaal onderdompelen in de muziekprogramma’s op televisie en de fantasiewerelden die ik daar zag. Er was was er een programma, Sunday Night at the Palladium en dat was echt een happening. Daar zag je internationale dansers,komieken, acrobaten. Daar moest ik bij horen.’

‘Ik heb een brief geschreven naar George Carden, de choreograaf, met de vraag of ik auditie mocht komen doen, en tot mijn verbazing mocht ik komen! Na die auditie zei hij dat ik muzikaal was, maar wel jazz- en balletlessen moest volgen om verder te komen. Ik heb toen zes maanden les gehad in de avonduren, terwijl ik overdag werkte om het te kunnen betalen. Vervolgens kwam ik terug en mocht ik tijdens repetities achteraan staan om te leren wat de dansers doen. Nou, dat was voor mij ondenkbaar! Dat deed ik als een soort religie.’

‘Op een gegeven moment hield Carden audities voor de Snip en Snap revue in Holland. Geen idee wat dat was, maar afijn, ik auditeren. En ik werd aangenomen. Dat was een voor mij een ongelofelijke kans, maar voor mijn ouders was theater geen realistische loopbaan. Die dachten: ’Dat wordt niks hoor, daar zit geen toekomst in.’ Maar ik moest en zou het doen. Toen heb ik hier in Carré twee jaar de Snip en Snap revue gedaan.’

Je was nog maar 18 jaar en je gaat in een heel ander land wonen en werken. Dat lijkt me een ingrijpende ervaring.

‘Ja. Ik denk wel eens: dat ik dat toen gedaan heb, op zo’n jonge leeftijd. Het hielp wel dat ik een relatie kreeg, dat gaf een soort bescherming, of houvast. In Engeland had ik mijn ouders, maar hier had ik niemand. Ik dacht ook dat het in Nederland veel makkelijker was om homoseksueel te zijn, maar dat was niet zo. We spreken over de vroege jaren zestig, nog voor de Stonewall-opstand in de Verenigde Staten. Ook hier waren er veel regels. Het was verboden om een relatie aan te gaan als je nog geen 21 was. Dat wil niet zeggen dat er geen pogingen gedaan werden. Ik kreeg een relatie met een van de vedettes van de revue. Hij had toen al een relatie en heel het gezelschap dacht: ‘Waar is hij nu mee bezig?’’ 

‘Na een paar jaar leerde ik Leen kennen. Om hem heb ik gebroken met mijn toenmalige vriend. Dat was heel problematisch toen, maar zo is het leven. Het was een wonderlijke relatie die Leen en ik hadden. Ik denk dat hij mij een leuke jongen vond met wie hij kon pronken – en ik zocht nog meer bescherming. Hij is inmiddels 25 jaar overleden en nu pas kan ik overzien wat die relatie geweest is.’

Heerlijk Duurt het Langst zou de eerste succesvolle Nederlandse musical worden. Jullie speelden twee jaar voor uitverkochte zalen. Had je een idee dat het zo groot zou worden?

‘Nee, helemaal niet. Ik kan me herinneren dat we in Den Haag speelden en dat die voorstelling toen drieënhalf uur duurde. En het decor was oerlelijk. Het bestond uit twee draaitonelen die met bezemstelen werden rondgedraaid. Maar de mensen bleven maar lachen. Er moest een uur uit, maar het publiek nam het wel. In Amsterdam stonden ze in de Marnixstraat, om het Hotel Americain, uren in de rij om een kaartje te kopen. Nu mag je blij zijn als er iemand komt.’

‘Ik denk dat dat succes aan een combinatie van dingen lag. De toegankelijkheid van het verhaal, het talent van mensen als Conny Stuart, André van den Heuvel en Leen Jongewaard en de ondeugendheid die het had. Annie M.G. Schmidt had een enorm inzicht in de mensheid. Dat heeft zij ook in haar latere musicals niet verloren. Ook toen ik met Leen in Ja Zuster, Nee Zuster ging spelen kon ik niet voorspellen dat iedereen er op zaterdagmiddag voor thuis bleef. Door gebrekkigheid van taal besefte ik niet altijd goed waar we mee bezig waren. Ik weet wel dat Harry Bannink voor elke aflevering met muziek kwam waarvan we dachten ‘Bedenk dat maar!’  Elke melodie was briljant, die kon je zo meezingen. Pas later besefte ik goed hoe leuk dat allemaal is geweest.’

Wanneer maakte je de stap van speler naar choreograaf?

‘Daar ben ik mee begonnen in de musicals van Jos Brink en Frank Sanders. Ik deed de choreografie van Maskerade, dat vond ik een van hun beste producties. Die voorstelling klopte, dat had een bepaalde charme en gedrevenheid. In latere musicals werd het soms te veel, vond ik. Ze waren vaak doeltreffender in de repetitieperiodes. Maar vooral Maskerade en Amerika Amerika, dat kwam aan.’

‘Tegelijkertijd ging ik choreograferen bij Funhouse, een theatergezelschap van Rob van Houten. Dat wou ik eerst niet, want ik vond het spannend, maar ik begon stap voor stap wat te maken en op die manier ontwikkelde het zich.

Zo is het balletje gaan rollen. Joop van den Ende heeft me gevraagd of ik zijn televisieballetten in Aalsmeer wou choreograferen en dat deed ik. Jos was daar niet zo blij mee, want we speelden door het hele land, maar ik was enorm ambitieus. Maar ja, op een gegeven moment houdt dat op. Smaken veranderen, stijlen veranderen of Joop of Jos wil eens wat anders. Ik denk dat dat soms een harde les is geweest, maar je moet dat wel weten: niks is voor altijd.’

In die tijd werd je ook bekend als jurylid van de Soundmix Show. Wat me opviel is hoe nauwkeurig je daar was met cijfers geven.

‘Ik had een heel puntensysteem ontwikkeld. Als het publiek dit geeft, dan moest ik vaak iets anders geven om het in balans te brengen. In mijn ogen mocht de verkeerde niet winnen. Mensen denken vaak zo klakkeloos dat hun kind geweldig is, maar dan denk ik ‘Nou, uw kind is wel aardig’. Toen ik later artistiek directeur werd bij de Fontys Hogeschool voor de Kunsten, zag ik ook vaak auditanten van wie ik dacht ‘Waarom maak je deze keus? Weet je zeker dat je hier geschikt voor bent?’ Ik vind het belangrijk dat je dat eerlijk tegen iemand moet zeggen. Maar altijd respectvol.’

Wat vind je van de nieuwe generatie musicalperformers?

‘Van tijd tot tijd zie ik iemand van wie ik denk: ‘Ja, jij hebt talent!’ Maar ben je je bewust genoeg wat je te wachten staat? Als de show klaar is, zijn ze je over een maand vergeten. Ik heb dat zelf meegemaakt. En daar moet je je tegen kunnen wapenen. Ik gun jonge mensen alles en ze moeten absoluut hun dromen najagen, maar ook beseffen dat het weer voorbij gaat. En dan moet je jezelf kunnen vernieuwen. Iemand als Freek Bartels, William Spaaij of Simone Kleinsma, die zijn continu bezig met zichzelf te vernieuwen. Dat zijn performers die in een bootje over zee varen en dan weer eens de ene plek uitproberen en vervolgens een hele andere. Dat moet je hebben.’ 

En jouw eigen boottocht?

‘Ik ben alleen maar aan het varen. Volgend seizoen ga ik weer het podium op, in Dood aan Zee, een toneelstuk dat Gerardjan Rijnders regisseert. Dat is een stap die ik allang wou zetten, maar ik durfde het nooit. Tien jaar geleden had ik dat nog niet aangedurfd, maar nu moet ik het doen. Nieuwe uitdagingen, dat moet ik hebben. Als iemand tegen me zegt dat het niet kan, dan doe ik het juist wel.’

foto Marcel Otterspeer

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2022