Hoeveel tijd zit er tussen twee theatergeneraties? Niet zo heel lang. Na een jaar of zes à zeven zijn beginnende makers gevestigde namen en vinden nieuwere makers andere dingen van belang. Eind 2017 maakten we met – toen nog – Theatermaker een special over de generatie van BOG., Saman Amini, Circus Treurdier en Daria Bukvić. 

Het was een generatie die in de schaduw van de economische crisis en de daaruit voortvloeiende cultuurbezuinigingen opgroeide en die het theater wilde gebruiken om politieke uitspraken te doen, maar soms beducht was om een morele positie in te nemen.

De jaren erna gingen juist in extreme mate over die morele posities. #MeToo, Black Lives Matter, dekolonisatie en de coronapandemie vroegen aan iedereen: waar sta jij? En wat ga je dan doen?

De makers die in deze periode opgeleid werden, staan centraal in dit nummer, waarin we een nieuwe generatie – of althans: altijd slechts een deel ervan – portretteren, van schrijfster Vera Morina tot danser en choreograaf Dalton Jansen, van circusmaker Piet Van Dycke tot regisseur Zephyr Brüggen en van feministische collectieven tot makers die queerness tot norm verheffen.

Bij het nadenken over dit nummer formuleerden we in de redactievergadering de term ‘neo-narrativiteit’ om aan te geven dat makers zich opnieuw lijken te committeren aan verhalen, na enkele decennia van deconstructie en postdramatisch theater. Marijn Lems ging in gesprek met dramaturg Madelon Kooijman om met deze begrippen het huidige theater te lijf te gaan. 

Bij het lezen van  alle interviews viel me een paar dingen op. Jonge makers geloven weer in de kracht van verhalen, maar zeker ook in de destructieve kracht: die van racistische of vrouwonvriendelijke archetypes, individueel georiënteerde heldenverhalen, normbevestigende rollen en hokjes. Daartegenover staat de kans die ze zien om verhalen en verbeelding in te zetten in hun strijd voor een rechtvaardiger wereld, of voor een uitweg uit de klimaatcrisis. 

En als je dat serieus neemt, heeft dat diepgaande consequenties voor je werk. De relatie tussen kunstwerk en publiek wordt omgebogen van het provocatieve naar het educatieve – zoals Erwin Jans in het vorige nummer voorzichtig maar lucide stelde in een beschouwing over de stand van het postdramatische theater.

Het bewustzijn over de macht van het narratief geeft hun een enorm, misschien wel ondragelijk gevoel van verantwoordelijkheid voor wat ze vertellen en voor wie. Dit geldt nog sterker voor de makers van kleur of met een migratieachtergrond.

Diezelfde verantwoordelijkheid zie je terug in de grote behoefte aan een gezondere werkpraktijk, en in de stappen die ze zetten hun werk met minder eisen en minder druk in te richten – iets dat in bijna alle gesprekken terugkomt.

Ik vind dat bewonderenswaardig maar ook pijnlijk. Schrijfster Maxine Palit de Jongh zegt het even eenvoudig als treffend: ‘Een belangrijke bewustwording van de afgelopen tijd is dat mijn verantwoordelijkheidsgevoel in de weg staat van het schrijven en maken vanuit plezier, maar ook werk maken dat over plezier gaat.’

Ik weet niet zo goed wat er nodig is om deze makers de vreugde te bezorgen die denk ik toch essentieel onderdeel zou moeten zijn van het maken van kunst. Een bestel waarin fairness beter verankerd is lijkt me een goed begin. 

Naast dit dossier hebben we nog een bijzondere voorpublicatie uit een geheel aan Marianne Van Kerkhoven gewijde editie van het Vlaamse tijdschrift Documenta. In een prachtig artikel onderzoekt Edith Cassiers de gedrevenheid van de in 2013 overleden dramaturge aan de hand van het begrip vrouwelijkheid. 

En ten slotte besteden we aandacht aan het optreden van theatergroep DeltaDua in Indonesië. De voorstelling Operasi Batavia, een coproductie met het Indonesische gezelschap Kubur over het explosieve koloniale verleden deed stof opwaaien in Jakarta. Jacqueline Vorst schreef een reportage.

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2023