Bertolt Brecht schreef zijn eenakter Kleinbürgerhochzeit (1920) bijna honderd jaar geleden, en legde met dit satirisch stuk de hypocrisie van de kleine bourgeoisie bloot. De schijnheiligheid van de mensen op het bruiloftsfeest wordt doorprikt en valt in duigen zoals ook de zelfgemaakte meubels uit elkaar vallen. In de bewerking van Tg Maastricht gebeurt alleen dat laatste. Deze versie mikt, ondanks de locatie van een vervallen feestzaal en het Limburgs sausje, op goedkope bijval.

De bruid van nu is niet meer het zwangere bruidje van toen, maar een vrouw die voor de derde keer gaat trouwen. Haar man ‘Wum’ (Wim) begint aan zijn tweede huwelijk. Hij is een fervent doe-het-zelver, die alle meubels zelf gemaakt heeft. De zoon en dochter van de vrouw zorgen voor het feest. Zij hebben een paar mensen uitgenodigd.

Het zijn aanpassingen en veranderingen die het bijna een eeuw oude stuk moeten actualiseren. De kleinburgerlijke schijnheiligheid is overduidelijk zicht- en hoorbaar, maar wordt in deze versie niet op de korrel genomen, laat staan doorgeprikt, maar als normaal bevonden. De zoon is ‘weddingplanner’ en kan als een ceremoniemeester zijn verhalen uitgebreid vertellen zonder dat de bruid kwaad wordt. Zij is bij aanvang al mild, blijft zacht, en ze aanvaardt ook haar man zoals hij is. Ze heeft wel eens kritiek op zijn geklungel waardoor de elektriciteit uitvalt en de kast in elkaar dondert, maar ach, ze legt zich er bij neer.

De geïnviteerde vriend zit in een rolstoel, en vervloekt al vanaf het begin zijn partner, een Russische vrouw die Engels spreekt. Een evolutie tussen die twee is er niet. De relaties tussen koppels en tussen de personages blijven dezelfde, zoals ook de karakters niet verder evolueren. Flat characters zijn en blijven het. Dat verhoogt misschien het komediegehalte, maar omdat alles zo vlak wordt uitgesmeerd, glijdt deze bewerking af naar een klucht, een dijenkletser. Het publiek moet sjoenkelen (inhaken en bewegen van links naar rechts en van rechts naar links) en meezingen op een potpourri van Duitse schlagers, Nederlandstalige smartlappen en Engelse evergreens. Opgediend met bitterballen en vlaai. Typisch Limburgs?

Er is in de bewerking door Wiel Kusters veel aandacht gegaan naar de Limburgse dialecten. Om het echt Groot-Limburgs te maken, werd er beroep gedaan op de Belgische journalist/entertainer Stijn Meuris, vooral bekend als zanger van Noordkaap. De personages spreken weliswaar geen echt plat (zo noemt men in Limburg dialect) maar een ‘verhollandste’ mix van Limburgs woordgebruik en tongval. Er bestaat natuurlijk geen Algemeen Limburgs, maar de mengeling van diverse dialecten klinkt herkenbaar en grappig, zeker als het zangerig taaltje dan nog gebezigd wordt door Tom Ternest, een acteur van West-Vlaamse afkomst. Hij geeft het stuk vaak de nodige schwung, en ook Bram de Win brengt een bitter relaas over ‘zatte sex’. Suzanne Grotenhuis praat Engels met een Russisch accent en charmeert door spel met een kapotte stoel. Dat geklungel om uit die stoel te geraken duurt zo lang dat het zelfs leuk wordt. Voor de rest hangt deze Brecht-bewerking in een regie van Domien Van Der Meiren, te veel van clichés aan elkaar, en zijn de teksten, de reeks gemakkelijke moppen, de overbekende danspasjes, en het gelal te hapklaar.

Te veel wrangheid is uit het stuk weggemaaid, er ontbreken onderliggende satirische en kritische lagen, de groteske wordt niet opgeblazen, het blijft te veel loltrapperij aan de kabbelende oppervlakte. Wat ook stoort is dat er geen opbouw is naar het tragische einde. Dat beeld van de eenzaamheid van onder anderen de zoon met engelenvleugels is er te plots. Er is een te grote breuk tussen het anderhalf uur durende stuk en de vijf minuten tragisch einde.

Het stuk bevat ook wel echt leuke visuele en verbale vondsten, en ook sommige opmerkingen over het huwelijk en menselijke verhoudingen zijn raak, maar ze zijn schaars. Hier wordt een cliché bruiloftsfeest, met de zich komiek wanende oom, de vele drank en de zatte gasten, nágespeeld. Er wordt niet méégespeeld. Deze bewerking schuurt niet, schrijnt niet, wringt niet. Op het einde klinkt A perfect day van Lou Reed. Een terechte eindtune. Toch iets van dat niveau, van die sfeer had de hele voorstelling moeten uitstralen. En dat is, onbrechtiaans, niet gebeurd.

Foto: Ben van Duin