Opeens wordt het helemaal donker in het Amsterdamse Bos. Dan gaan in de verte tussen de bomen de theaterlampen aan. Een sfeervol beeld. Van alle kanten komen muzikanten op, huilend, klagend; ze slepen hun instrumenten met zich mee. Langzaam installeren ze zich op het reusachtige podium. Bosblues heet de voorstelling, met als ondertitel ‘a bluesperformance about pain’.

Theatermaker Fleur van den Berg laat zich, aldus eigen zeggen, inspireren door een schrijver als Albert Camus om het absurdisme van het leven aan te tonen. In Bosblues moet deze thematiek samengaan met de blues. Er is een niet geheel duidelijke spelhandeling: een acteur en actrice belagen elkaar, ze delen fikse slagen uit op elkaars wang. Geleidelijk neemt de muziek de voorstelling over en klinkt er een prachtig blueslied. Dit is beeldend theater gelardeerd met muziek en een flardje spel.

Hoe beschrijf je een voorstelling als deze, uitgebracht onder de hoede van het Boslab, een initiatief om aankomend talent kans te geven? Onlangs deed theatermaakster en actrice Naomi Velissariou in een debat voor Radio Futura uit Frascati 4 een oproep voor een nieuwe taal om voorstellingen als deze te beschrijven. Het traditionele instrumentarium van de klassiek geschoolde recensent zou niet meer voldoen. Haar pleidooi is zeker interessant en belangwekkend. Wat Fleur van den Berg doet, sluit dicht aan bij de voorstelling MS Dos/Prometheus geketend door het jonge gezelschap Urland. Er is dezelfde, ogenschijnlijk losse en associatieve opbouw. Beeld en muziek overheersen de verhaallijn. En er is ook een vergelijkbare mate van ontoegankelijkheid. En daar wringt het juist. Hoe komt de toeschouwer dichter bij een voorstelling als deze? Dat huilen en klagen in het begin, dat is natuurlijk de pijn van de blues. Op een gegeven moment loopt een actrice tussen de toeschouwers door en vraagt aan acteur Martijn de Rijk (die ze bij zijn werkelijke voornaam noemt) of zijn geliefde zich in de zaal bevindt. En of ze kinderen willen. En heeft ze misschien glanzend zwart haar of juist blond? Aan het slot loopt een acteur over de rand van het podium als over een evenwichtsbalk. Hij houdt een mooi filosofisch betoog in het Engels over evenwicht, afstand. De passage zou uit een boek van Camus kunnen komen, maar dat wordt niet gezegd. De toeschouwer moet ernaar gissen. Waarom in het Engels? En wat heeft deze passage met de blues te maken? Waar ligt de sleutel tot deze voorstelling, die de toeschouwer zeer op afstand houdt? De spelers en muzikanten begeven zich tussen het publiek, gaan het podium weer op en zingen ter afsluiting een blueslied.

Het blijft hoe dan ook raden naar de betekenis van deze voorstelling. Er is geen samenhang en de ene scène volgt niet logisch of dramaturgisch uit de andere. Dat hoeft in een nieuwe theatertaal van een nieuwe generatie theatermakers misschien niet, maar waartoe zijn er toeschouwers in de zaal die toch naar reden en samenhang zoeken? Het probleem is dat Bosblues ingekeerd is, afgesloten van het publiek. Het muzikale aandeel is aanvaardbaar maar niet overweldigend. En ook is het de vraag of de leer van het absurdisme, zoals geformuleerd door de existentialisten in de jaren zeventig, zich laat verbinden met de blues. Het nadeel is dat noch de blues noch het existentialisme de aandacht krijgt die de toeschouwer verwacht. Vormbesef en daardoor innerlijke noodzaak om de voorstelling zo te brengen als die gebracht wordt, ontbreken. En misschien hindert dat niet. Als dat waar is, dan heeft een nieuwe theatergeneratie een nieuwe stijl ontwikkeld. Maar de belangrijkste wet van het theater kan niet genegeerd worden: namelijk dat een voorstelling gespeeld wordt voor publiek. Bosblues negeert de toeschouwer, het lijkt een spel voor de spelers zelf. Theater heeft toch ook de plicht uitnodigend te zijn.

Foto: Tom Hillige