Het advies dat de Raad voor Cultuur vanmorgen uitbracht over de Culturele Basisinfrastructuur (BIS) 2017-2020 heeft geen titel. Dat is ongebruikelijk (het advies over 2013-2016 heette Slagen in cultuur, 2008-2012 heette Innoveren, participeren) en veelzeggend: dit advies is inhoudelijk aangeklede boekhoudkunde. Dat is een begrijpelijk gevolg van het gelijkblijvende budget en van de vraag van de minister en het veld om rust in de tent.

Verder blijft alles zoals het was: Den Haag blijft groot, Rotterdam blijft middelgroot; waar nieuwkomers probeerden een bres te slaan in de gevestigde orde (zoals dansfestival Schrit_tmacher) werden ze afgewezen, waar nieuwe ruimte is gekomen in de BIS (bij de festivals en het jeugdtheater) werd die ingevuld door de instelling voor wie die bedoeld was (Oerol, Kwatta). Sommige instellingen moeten hun huiswerk overdoen (Het Zuidelijk Toneel, Opera Zuid), maar het ligt niet in de verwachting dat hun subsidie daadwerkelijk zal worden ingetrokken. Zelfs het negatieve advies voor Theater Utrecht, op basis van een niet gehaalde eigen inkomstennorm, zou – gezien het inhoudelijke enthousiasme van de raad over artistiek leider Thibaud Delpeut en zijn plannen – heel goed kans kunnen maken op een ministeriële ingreep ten gunste van het gezelschap.

Het zal ook geen verbazing wekken dat Frascati een van de instellingen is die een BIS-plek krijgen als productiehuis. Ook de keuze voor de talentontwikkelingsafdeling van Theater Rotterdam (voorheen Productiehuis Rotterdam) is geen grote verrassing. Spannend is de keuze van de raad voor De Nieuwe Oost (een fusie van Generale Oost Arnhem, ON Deventer en Wintertuin Nijmegen). Het is wel opmerkelijk dat de raad kiest voor drie productiehuizen die nadrukkelijk interdisciplinair werken en dat er dus geen ruimte is voor een nauwer op één discipline gerichte instelling als Korzo of de Toneelschuur.

Bij al deze beleidsmatige continuïteit moeten we ook niet vergeten dat er toch grote veranderingen plaatsvinden: de meerderheid van de BIS-toneelgezelschappen begint het nieuw kunstenplan met een nieuwe artistieke leiding en in Rotterdam en Den Haag fuseren schouwburg en gezelschap. De stilstand zit hem dus vooral in de budgetten, maar vanwege stijgende lonen en prijzen is stilstand krimp en daarvoor is geen ruimte. Zoals sterk naar voren kwam in het aprilnummer van Theatermaker leidt de huidige cultuursubsidiesystematiek tot uitholling van kunstwerkers en instellingen. Het siert de raad dat hij daar zeer helder over is wanneer hij constateert dat de BIS ‘een enigszins willekeurig karakter heeft door opeenvolgende bezuinigingen en politieke ingrepen’. Kortom, de BIS moet anders. Dat betekent dat de windstilte nu ruimte geeft voor grote bewegingen vanaf 2021.

Voor de kunstwerkers die nu op hun tandvlees lopen is dat erg lang, maar voor degenen in de kunstsector die nog invloed willen uitoefenen op het beleid (en wie wil dat niet?) is dat eigenlijk heel erg kort. Nu is de tijd waarin de cultuurparagrafen voor de volgende Tweede Kamerverkiezingen worden geschreven en nu is de tijd waarin de ambtenaren van OCW de onderzoeksvragen formuleren waarmee ze de adviesbureaus het veld in sturen. Tijdens de bezuinigingen vier jaar geleden is de sector niet of nauwelijks gehoord bij de herstructurering van het veld – die doorwerkt in het naamloze advies van vandaag. Dat is nu anders en dat is een kans om niet voorbij te laten gaan.