Het is voor zomerfestivals nog altijd moeilijk om een cultureel divers publiek te trekken, ook al worden er al veel meer inspanningen verricht dan een paar jaar terug. Met de Code Culturele Diversiteit in de hand worden nieuwe makers uitgenodigd, samenwerkingspartners aangetrokken, ambassadeurs geactiveerd en nieuwe medewerkers aangetrokken. Gaan we deze zomer eindelijk meer kleur zien in de festivaltenten?

Door Jörgen Tjon A Fong, foto Ben van Duin

De wind striemde in het gezicht van actrice Helen Kamperveen bij de première van de locatievoorstelling Paramaribo-Texel op Oerol vorig jaar. Kamperveen en medespeler Leny Breederveld moesten zich aan de touwen van het decor vasthouden om niet omver geblazen te worden. Volgens Kamperveen zat de tribune bomvol met het leukste publiek waar ze in tijden voor gespeeld had. De voorstelling was geïnspireerd op het verhaal van haar moeder, die in de jaren zeventig na haar scheiding met vier jonge dochters uit Suriname naar Nederland kwam, en op het verhaal van de oma van regisseur Jette Derlagen, die de tocht van Texel naar Paramaribo maakte. Een voorstelling over ontheemding en over de zoektocht naar de eigen identiteit in een onbekende, nog te overwinnen omgeving. Een zoektocht die veel Surinaamse Nederlanders vanuit hun eigen geschiedenis zullen herkennen.

Maar tussen de koude witte neuzen die verpakt in poncho’s en regenjassen naar Paramaribo-Texel zaten te kijken, was maar weinig kleur te bekennen. Het publiek op Terschelling was voornamelijk wit en Nederlands van geboorte, heel anders dan tijdens de landelijke tournee, waar het Surinaamse publiek de voorstelling wel wist te vinden. Het viel Kamperveen op dat het publiek op Oerol sowieso weinig gekleurd was. Gekscherend werd gezegd dat zwarte mensen nou eenmaal niet van kamperen houden, dus dat ze Oerol niet snel zullen bezoeken. Maar is dat niet een te simpele verklaring?

Vertaalslag

Noraly Beyer, voormalig nieuwslezer en nu actief in besturen van verschillende culturele instellingen, denkt dat het genuanceerder ligt. Er moeten niet alleen meer voorstellingen worden geprogrammeerd voor een cultureel divers publiek, meent zij, er zou ook beter moeten worden uitgezocht hoe dat publiek kan worden bereikt. Beyer was nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Code Culturele Diversiteit, een code die culturele instellingen concrete handreikingen doet om diversiteit structureel in hun werk te verankeren, met betrekking tot vier pijlers: het publiek, het programma, het personeel en de partners.

Zolang mensen niet weten wat er te halen valt, zullen ze niet komen, denkt Beyer. Door naast de gekende ook alternatieve communicatiekanalen te gebruiken, kunnen festivals als Oerol (maar ook theaters en theatermakers) een bredere doelgroep bereiken. Het werkt dan niet om alleen die ene zwarte voorstelling bij een nieuwe doelgroep te promoten. Instellingen moeten in hun communicatie een vertaalslag vinden waardoor de gehele sfeer van een festival of seizoen aansluit op het referentiekader van nieuwe bezoekers.

Beyer bezocht Oerol de afgelopen jaren een aantal keer. Ze denkt dat het belangrijk is om bestaande bezoekers te gebruiken om netwerken aan elkaar te knopen. Zorg ervoor dat de bezoekers na hun bezoek aan het festival binnen hun eigen kring als ambassadeurs fungeren van het festival, zou ze het festival willen aanraden, waardoor deze bezoekers in de toekomst ook weer nieuw publiek kunnen meenemen.

Ja, het cliché is in veel gevallen waar; ook in Beyers beleving kamperen Surinamers bij voorkeur niet. Maar dat zou hen niet moeten weerhouden van een festivalbezoek. Festivals kunnen, zoals ze nu ook doen, packagedeals aanbieden waarbij entreetickets, de overtocht en het verblijf inbegrepen zijn – waarbij ze dan de camping door een appartement of hotel vervangen.

Ga als festival vervolgens partnerships aan met bijvoorbeeld lokale media om deze deals onder de nieuwe doelgroepen te verspreiden, suggereert ze. En verwar faciliteren niet met pamperen, want daarmee is niemand geholpen. Probeer nu al de jonge cultureel diverse elite aan je te binden. Iets waar muziekfestivals op dit moment beter in slagen dan theaterfestivals.

Maatschappelijke verantwoordelijkheid

Dat muziek makkelijker een cultureel divers publiek op de been brengt dan theater heeft ook Marelie van Rongen, algemeen directeur van Oerol, ervaren. Als er een concert van Typhoon op het festival geprogrammeerd staat, ziet ze dat het publiek gekleurder is. Dat gekleurde publiek bestaat dan wel veelal uit vakgenoten, de verbreding van de voorstellingsbezoekers blijft achter. Binnen de programmering is er speciale aandacht voor kwalitatief interessante projecten die een nieuwe doelgroep aanspreken. Hiervoor worden partnerships aangeknoopt met gezelschappen die een cultureel diverse achterban hebben, er worden nieuwe makers aangetrokken via Atelier Oerol (waaraan onder andere Akwasi deelgenomen heeft) en binnen de zogenaamde ‘hostprogrammering’ zijn dit jaar programmeurs van het Kwaku Summer Festival uitgenodigd om twee dagen het muzikale programma te bepalen.

Dat het de afgelopen twee jaar nog niet is gelukt om via een cultureel gediversifieerdere theaterprogrammering het publiek te ‘verkleuren’ vindt Van Rongen frustrerend. Ze is zich er terdege van bewust dat de ontwikkeling van het publiek geen gelijke tred houdt met de bevolkingsontwikkeling in Nederland. Oerol is altijd een pionier geweest in het brengen van nieuw aanbod en het aantrekken van nieuw publiek en ambieert dat ook met betrekking tot culturele diversiteit te zijn.

Makers die verhalen van buiten de westerse canon vertellen krijgen bij Oerol de gelegenheid op het festival te spelen vanwege de kwaliteit van hun voorstellingen, niet op basis van hun kleur. Van Rongen voelt enig ongemak om het bereiken van een cultureel divers publiek met deze makers te bespreken. Zo’n gesprek krijgt al snel een zweem van opportunisme, meent Van Rongen, omdat het het onderwerp reduceert tot kleur; en daarmee zou ze de makers tekortdoen. De wens om het festivalpubliek te verbreden komt niet voort uit politieke correctheid, maar uit de maatschappelijke verantwoordelijkheid die van Rongen voelt om het festival breed toegankelijk te maken. Zowel in Engeland, waar ze opgroeide, als bij theatergroep Cosmic, waar ze anderhalf jaar stage liep en onderzoek deed, ervoer ze ‘inclusief theater’ als vanzelfsprekend. Hetzelfde streeft ze na op Oerol. Er worden daarom naast de programmering verschillende middelen ingezet om een verandering te bewerkstelligen. Nieuw publiek met een cultureel diverse achtergrond wordt gemonitord om te onderzoeken hoe zij het festival ervaren. Die bevindingen worden op dit moment uitgewerkt. Ook wordt er een specialist ‘vernieuwing en diversiteit’ ingezet om, vooral via social media, Oerol bij nieuwe doelgroepen onder de aandacht te brengen. Binnen de samenstelling van het bestuur is diversiteit sinds vijf jaar gewaarborgd. Toch is de gouden formule om het publiek op grote schaal structureel te verbreden nog niet gevonden.

Boulevard

Hoe zit dat bij andere festivals? Directeur Viktorien van Hulst van Theaterfestival Boulevard in ’s-Hertogenbosch heeft bij haar aantreden eind 2014 verbreding van het publiek en diversiteit tot speerpunt van het beleid gemaakt. Ook bij Boulevard wordt werk geprogrammeerd dat put uit een niet-westers referentiekader. In de komende editie zijn er in elk geval zes producties die thematisch een andere cultuur presenteren of de relatie tussen ‘de andere cultuur’ en ‘de onze’ centraal zetten. Daarnaast worden er verschillende initiatieven ontwikkeld om nieuwe doelgroepen aan het festival te binden.

Van Hulst verzet zich hartgrondig tegen de idee dat een kwalitatief hoogwaardig programma niet toegankelijk zou zijn voor een breed, cultureel divers publiek. Maar ze is zich ervan bewust dat ‘dé cultureel diverse bezoeker’ niet bestaat; ook onder bezoekers met een cultureel diverse achtergrond is er sprake van segmentatie. De volledig geïntegreerde bezoeker met een cultureel diverse achtergrond weet zijn weg naar het festival via de reguliere kanalen te vinden, meent zij.

Van Hulst ziet grote overeenkomsten tussen de uitdagingen van reguliere theaters en festivals om nieuwe doelgroepen te bereiken. Ongeveer de helft van de bezoekers van Boulevard komt uit ’s-Hertogenbosch en omgeving. Uit de verkoopcijfers van het festival blijkt dat er een grote overlap is tussen het publiek uit de regio dat in de voorverkoop kaarten voor het festival koopt en de reguliere bezoekers van de Verkadefabriek en Theater aan de Parade. In die groep zijn in verhouding veel witte, oudere, hoogopgeleide mensen vertegenwoordigd. Het publiek dat tijdens het festival kaarten koopt, is aanmerkelijk jonger en diverser.

Voor van Hulst is de verbreding van het publiek van groot belang; ze vindt het vanzelfsprekend dat het festival reageert op bewegingen in de maatschappij, samen mét de betrokkenen in de zaal, die een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van die samenleving vertegenwoordigen. De kunstenaars op het festival hebben de verantwoordelijkheid om de beste en mooiste voorstellingen te maken, het festival heeft de verantwoordelijkheid die voorstellingen bij een zo groot en breed mogelijk publiek te brengen. Dat zorgt ook voor een breder draagvlak voor het festival.

In haar streven om Boulevard toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek kijkt Van Hulst niet alleen naar de programmering maar ook naar Bossche samenwerkingspartners die een andere doelgroep naar het festival kunnen brengen. Zo werkte het festival met vijftien maatschappelijke organisaties uit de stad samen om het gratis aanbod onder de aandacht van hun achterban te brengen. Opvallend genoeg slaagde het samen gepresenteerde label ‘Boulevard met een gesloten beurs’ erin een cultureel divers publiek naar het festival te trekken. Maar ook Van Hulst verzet zich ertegen om bezoekers te reduceren tot etnische statistieken.

Mooi plan

In de jacht op de cultureel diverse bezoeker lijkt de bereidwilligheid bij de festivals groot, maar de oplossing is nog niet gevonden. Weliswaar is de programmering al meer toegespitst op verhalen uit een niet-westerse canon, maar in de communicatie zou nog een aantal stappen gezet moeten worden. ‘Juist nu in het aanbod kwalitatief hoogstaand cultureel divers theater te vinden is, is het aan ons om oplossingen te vinden het nieuwe publiek te bereiken’, zegt Marelie van Rongen. Misschien, denkt ze, moet ze maar eens met een aantal festivaldirecteuren om de tafel. ‘Geef ons de gelegenheid en ik denk dat we samen een mooi plan kunnen ontwikkelen om ons publiek te verbreden.’

Maar de verantwoordelijkheid ligt niet alleen bij de festivals, denkt Helen Kamperveen. ‘“Mijn mensen”, de Surinaamse theaterbezoekers, moeten zelf ook hun culturele grenzen durven opzoeken. Zij hebben soms de neiging om trouw en in sommige gevallen kritiekloos naar nostalgische voorstellingen te gaan, terwijl er zoveel meer is.’

Jörgen Tjon A Fong is artistiek leider van theatergroep Urban Myth en programmeur bij Stadsschouwburg Amsterdam.

Dossiers

Diversiteit
Theatermaker zomer 2016