In de redactievergaderingen merkten we in de loop van het seizoen dat gesprekken steeds graviteerden naar beleid, randvoorwaarden en maatschappelijke inbedding. Belangrijk allemaal, maar konden we het eigenlijk nog wel hebben over de inhoud? Een kunstwerk draagt per slot van rekening een wereldbeeld en een mensbeeld uit – expliciet of impliciet. We merkten in onze dagelijkse praktijk dat we heel bedreven waren in het praten over hoe de wereld (dat vermaledijde neoliberalisme) invloed uitoefent op de kunst, maar als we praten over wat de kunstwerken die we een paar keer per week in de theaters zien zélf te zeggen hebben, blijft het vaak stil.

Voor een deel heeft dat te maken met een verschuivend idee over kunst: het idee van het zuiver autonome werk waar de betekenis binnenin besloten ligt voelt meer en meer incompleet. De context waarbinnen en de manier waarop een kunstwerk wordt gemaakt wordt steeds meer onderdeel van de betekenis en de waarde ervan. Hiervoor moeten we, zoals Hans-Thies Lehmann het formuleerde, een ‘infrastructurele esthetiek’ ontwikkelen.

Maar tegelijkertijd moeten we ons oefenen in kijken en luisteren naar het werk zelf. Wat gebeurt er als je de consequenties ervan neemt? Het thema van dit nummer is een poging daartoe. Het is al een paar jaar duidelijk dat makers als Susanne Kennedy, Boogaerdt en Van der Schoot, Davy Pieters, Naomi Velissariou, Sarah Moeremans en Joachim Robbrecht, Jan Hulst en Kasper Tarenskeen het Nederlandse theater een nieuwe richting aan het opduwen zijn. Een artikel van de Duitse criticus Peter Kümmel in Die Zeit (onder onze aandacht gebracht door Hans Croiset, waarvoor hartelijk dank) over ‘zombietheater’ gaf een kader waarbinnen we over hun werk konden nadenken.

Over de zombie-metafoor, de filosofie van het posthumanisme en het belang van het theater leest u meer vanaf pagina 8. Twee kanttekeningen nog vooraf: de voornoemde makers zijn een volgens ons richtinggevende maar ook relatief kleine groep in het Nederlandse theater en dezelfde namen keren in dit nummer dus vaker terug. Wij denken dat het belang van deze kunstenaars op dit moment zodanig is dat het deze ruime aandacht rechtvaardigt. Daarenboven is hun werk niet eenduidig of eenvoudig te interpreteren, vandaar de verschillende perspectieven en de vaak zoekende toon. Opvallend is wel dat schrijvers steeds dwarsverbanden zoeken in beeldende kunst, film en popcultuur – het lijkt erop dat theater op dit moment hét medium is voor mediakritiek.

Daarnaast besteden we, zoals altijd in juni, veel aandacht aan de zomerfestivals. Wunderbaum sluit haar meerjarenproject The New Forest af op het Holland Festival, Meg Stuarts werk is te zien op zowel het HF als op Julidans, Alexandra Broeder zet een nieuwe stap in haar werk met kinderen, en we vragen ons af hoe het zit met de culturele diversiteit op festivals.

Ten slotte nog een mededeling van huishoudelijke aard: deze hoofdredactionele notitie, die altijd zo eenstemmig uit ons beider monden klonk, is de laatste in deze duovorm: Anouk Leeuwerink vertrekt per 1 juli als hoofdredacteur van Theaterkrant.nl, vanaf het septembernummer zal Simon van den Berg solo tot u spreken.

Dossiers

Theatermaker zomer 2016