Ik denk dat Hugo Koolschijn op het toneel stond zoals hij in het leven stond. Zijn leven was rauw en hij was verslaafd aan eerlijkheid. Het eerste waar ik aan denk is zijn stem. Zijn manier van spreken op het toneel was wonderlijk en uniek. Hij sprak een beetje alsof de woorden afgescheurd waren.
Nadrukkelijk, hortend naar het einde van de zin toe. Alsof de taal moeilijk in bedwang was te houden. Het kon daardoor klinken alsof hij zijn teksten opzegde of opdreunde. Zijn manier van spreken was nooit een karaktertrek van een personage, hij sprak met een noodzaak die persoonlijk was. Altijd wars van sentiment of valse tonen, nooit ‘lekker genietend van zijn eigen geluid’. Je zou het modern kunnen noemen. In ieder geval allesbehalve ouderwets.
Hij was absoluut niet virtuoos, eerder onbeholpen. Je kon met Hugo niet lekker snel even ‘tak-tak-tak’ een scène spelen. Die snelheid had hij niet en hij was er ook niet in geïnteresseerd. Hij wist precies hoe een zin gezegd moest worden en hij ging ook altijd naar collega’s toe als hij iets hoorde dat niet goed was.
Ik denk niet dat Hugo transformeerde. Hij had altijd de behoefte om wat uiterlijk betreft zoveel mogelijk zichzelf te blijven. Dat zal voor een deel ijdelheid geweest zijn, maar het was ook opvatting. Waarom moet de oude landeigenaar in De Meeuw een lange grijze pruik op? Waarom moet de pater familias in The Damned een dikke bril? Alsof gewoon Hugo blijven al meer dan genoeg was. Of moeilijk genoeg.
In Madame de Sade speelde hij de schoonmoeder van Markies de Sade. Alle vrouwenrollen werden door mannen gespeeld, in drag. Hugo zat in een fauteuil met een grote grijze Beatrixpruik op. Maar hij weigerde zogezegd contact te maken met die pruik. Hij zette de pruik niet in om dichter bij het personage te komen, whatever that may be. Hij maakte er ook geen gebruik van om de lachers op zijn hand te krijgen. Hij zat daar gewoon met die enorme pruik op en dan die strenge, gegroefde kop eronder. En dan die harde, deftige stem en die zware teksten van Mishima. Het was een vreemde, fantastische rol van hem. Hij was geen pleaser. Als toeschouwer moest je naar hém toekomen. Ik denk dat hij niet eens wist hoe je moet schmieren.
Hij hield van Tsjechov. Ik heb twee keer Tsjechov met hem gespeeld. Beide keren was dat voor hem niet echt een succes. Hij was het niet eens met hoe de regisseurs het stuk aanpakten, ik denk dat dat over gevoeligheid ging, iets dat ze lieten liggen. Het had ook te maken met dat hij die regisseurs klootzakken vond. Hij was totaal niet onder de indruk van de status van iemand. Klootzakken kunnen geen Tsjechov regisseren, hoe beroemd ze ook zijn, moet hij gedacht hebben. Dan ging de deur dicht. Geen Hugo Koolschijn voor klootzakken.
Hij hield ook van Bergman. Hij speelde één van zijn mooiste rollen in Scènes uit een Huwelijk, geregisseerd door Ivo van Hove. Bij hem was Hugo goed op zijn plek. Van Hove, die overigens in de meeste gevallen ook wars is van pruiken, zoekt dezelfde rauwe eerlijkheid. Misschien had Hugo weinig sympathie voor zijn personage, Johan, omdat hij ook niet veel sympathie voor zichzelf had, zeker niet als het ging over ‘het huwelijk’. Ergens in de diepte, op zeer persoonlijk niveau, linkte hij zichzelf aan wat hij moest spelen en dan was het prachtig wat hij deed. Hij heeft die voorstelling meer dan honderd keer gespeeld, ik heb het drie keer gezien. Wat hij deed was altijd stekelig en vol zelfhaat, ijdel en wanhopig, diep ontroerend en honderd procent urgent. En dan maakte het ook niet uit of er vijftig of vijfhonderd mensen in de zaal zaten.
Ivo van Hove was dol op Hugo, hij ‘zag hem graag’. Niet voor niks liet hij hem zo lang bij ITA doorspelen na zijn pensioen. Dat was niet om hem tegemoet te komen, dat was omdat hij zag dat de kleur die Hugo Koolschijn inbracht zeldzaam was.
foto Jan Versweyveld – Hugo Koolschijn tijdens de repetities van De Meeuw