Studio 52nd, Orkater en Black Sheep Can Fly integreren elk in hun werk steeds twee domeinen: artistiek en sociaal, productie en talentontwikkeling, gesubsidieerd en commercieel. Deze combinatie zien zij als hun grote kracht. Al blijft het zoeken naar een structurele financiële basis. ‘Wij zitten nu op de ader van de tijd, maar dat gaat weer veranderen.’
‘Ik ga geen keuze maken tussen beide’, zei Fanneke Verhallen stellig toen ze zestien jaar geleden in Amsterdam-Oost Studio 52nd oprichtte en de vraag kreeg of het om theater of een sociaal project ging. De programma’s die ze wilde realiseren, combineren namelijk een artistiek én een sociaal doel, en die vullen elkaar aan.
De jongeren, vaak vmbo- of mbo-leerlingen, schrijven teksten voor voorstellingen vanuit hun beleving. Een professioneel artistiek team met onder anderen een dramaturg, regisseur en acteurs, maakt hier een voorstelling van. Die gaat op tournee door Nederland, vooral buiten de Randstad, en het project sluit af met een centrale bijeenkomst voor de betrokken jongeren, makers en deskundigen.
De identiteit van Studio 52nd is al zestien jaar lang dezelfde. Ook de thema’s die Verhallen destijds op de agenda had staan – kansenongelijkheid, racisme, jeugdzorg, de online- versus de offline-wereld en genderidentiteiten – zijn nog even relevant.
Intussen verandert er wel iets in het culturele veld. Hoe artistieke waarde wordt gezien, is tegenwoordig voor meerdere interpretaties vatbaar. Het hoeft niet per se een zinnenprikkelende productie van een hoogopgeleide maker te zijn, waarin concepten op een gelaagde manier worden vertaald. Het kan ook de stem zijn van iemand die nooit eerder theater maakte. Zoals bij Studio 52nd.
‘Een tekst heeft bij ons alleen effect als het de authentieke tekst van de jongere zelf is’, vertelt Bjorn Uyens, algemeen directeur, terwijl hij op een doorleefde chesterfieldbank in een buurtrestaurant in Amsterdam-Oost zit. ‘Dat zijn de woorden van iemand die voor het eerst echt gehoord wordt. Het is belangrijk dat zij zelf hun verhaal vertellen, in plaats van dat hun verhaal omgevormd wordt naar een toneeltekst met filosofische verwijzingen. Deze tekst is hun spreekbuis en versterkt hun zelfvertrouwen. De manier waarop we de tekst brengen is in die zin een artistieke keuze.’
Culturele fondsen en sociale basis
De voorstellingen en community-projecten die Studio 52nd maakt passen precies in de tendens van de huidige tijd, waarin er meer aandacht is voor de maatschappelijke impact van cultuur en artistieke waarde niet alleen in het eindproduct zit, maar ook in het proces. De afgelopen aanvraagronde voor meerjarige subsidies pakte dan ook bijzonder goed uit. Voor 2025 tot 2028 ontvangt Studio 52nd subsidie van het Fonds Cultuurparticipatie, het Fonds Podiumkunsten (FPK) en het Amsterdam Fonds voor de Kunst (AFK). Daarnaast ondersteunt de gemeente Amsterdam vanuit de subsidieregeling de sociale basis, onderdeel van het Sociaal domein, de organisatie en werven ze inkomsten met de verkoop van voorstellingen en educatieve projecten aan scholen en maatschappelijke organisaties.
De combinatie van culturele fondsen en de sociale basis is uniek. Hoe pakten ze dat aan? Uyens legt uit dat ze voor de culturele fondsen een vrijwel identiek plan schreven, dat ze toespitsten op de aandachtsgebieden van elk fonds. Bij het FPK legden ze de nadruk op de artistieke concepten en de uitwerking daarvan binnen de voorstellingen. Bij het Fonds Cultuurparticipatie lag de focus op het co-creatietraject met de jongeren en op het creëren van draagvlak en een uitwisseling met inhoudelijke experts. Voor de sociale basis richtten ze zich vooral op wat ze teweeg wilden brengen bij de jongeren, die regelmatig met mentale problemen worstelen. De voorstellingen zijn hier een middel om een doel te bereiken.
Toch werken ze niet in twee domeinen om aanspraak te kunnen maken op meerdere financieringsbronnen. ‘Het gaat ons om onze visie op kunst. Wij maken geen theater om het theater, maar om wat theater doet voor de samenleving: het kweekt zelfvertrouwen bij jongeren en verandert het soms negatieve beeld dat anderen van jongeren hebben.’
Eén integraal plan
Ook muziektheatergezelschap Orkater ziet een onbreekbare lijn tussen zijn twee kernfuncties: het produceren van nieuw muziektheaterrepertoire en het opleiden van talent via het Orkater/De Nieuwkomers-programma.
Al twintig jaar biedt het gezelschap jong talent de kans om zich te ontwikkelen. Eens per jaar zetten ze een open call uit. Vervolgens kiest een collectief van zo’n twintig alliantiepartners, vooral programmeurs van festivals en vlakkevloertheaters – van Oerol op Terschelling tot De Weijer in Boxmeer – samen met Orkater een makerscollectief. Daarmee werkt Orkater toe naar een volledige voorstelling, die na een onderzoeksperiode minimaal 25 keer door Nederland reist en dankzij Orkaters reputatie vaak media-aandacht krijgt.
Deze aanpak werkt twee kanten op, vertelt algemeen directeur Wieke ten Cate via een videoverbinding: ‘Jonge makers werken naast hun eigen voorstelling mee aan producties van gevestigde makers en doen zo veel ervaring op. Ze komen terecht in een professioneel netwerk dat als springplank kan dienen. Tegelijkertijd halen hun frisse perspectieven de gevestigde makers uit hun vaste denkpatronen.’
Het talentontwikkelingsprogramma en de andere voorstellingen zijn geen gescheiden werelden. Toch ervaart Orkater het als een zoektocht om ‘dat hele pakket gefinancierd te krijgen’. In de praktijk splitsen ze de kernfuncties bij hun aanvragen, om zo meer kans te maken. Sinds 2021 zijn ze als ontwikkelinstelling opgenomen in de Culturele basisinfrastructuur (BIS), waardoor de talentontwikkelingsfunctie grotendeels is gedekt.
Voor de productie van voorstellingen dienen ze sinds 2007 een meerjarige aanvraag bij het Fonds Podiumkunsten (FPK) in. Hierin komt het talentontwikkelingsprogramma ruim aan bod, maar ligt de nadruk op de producties voor midden- en grote zalen waarin met name mid-career talent kan doorstromen. In de subsidieaanvragen voor de BIS en het FPK neemt Orkater overigens altijd een disclaimer op. Hierin vermelden ze dat ze de functies splitsen bij de aanvraag, maar dat het één niet zonder het ander kan bestaan en dat de combinatie hun programma en positie in het veld juist sterk maakt.
Op 3 juli 2024 maakte het FPK zijn toekenningen bekend. Ten Cate zat achter haar computer en klikte herhaaldelijk op de refreshknop totdat het advies verscheen. Ze zag in een oogwenk dat ze een half punt tekortkwamen, waardoor ze voor 2025–2028 geen meerjarige subsidie ontvangen. Ze misten dit halve punt onder andere omdat ze op het gebied van talentontwikkeling geen punten kregen voor hun rol in het Nederlandse theaterveld.
Deze uitkomst raakt vooral de makers, zegt Ten Cate met een lichte verheffing in haar stem. Gevestigde makers die onlangs veel succes hadden, zitten nu zonder werk, en jonge makers kunnen minder meedraaien bij de andere voorstellingen en lopen hierdoor kansen mis. Het uitblijven van 845 duizend euro en hieraan verbonden misgelopen inkomsten, maakt het totale tekort 1,3 miljoen euro, dat niet zomaar op een andere manier gefinancierd kan worden.
Ten Cate pleit voor een regeling waarbij instellingen een aanvraag kunnen indienen voor hun integrale plan, zodat fondsen hen beoordelen op waar ze sterk in zijn. ‘We zijn nu afhankelijk van drie subsidiestromen: het Amsterdam Fonds voor de Kunst, de BIS en het Fonds Podiumkunsten. Dat is zenuwslopend, want elke aanvraagronde voelt alsof we met eenzelfde plan door drie verschillende hoepels moeten springen. We hebben net één van onze beste jaren gehad en moeten nu weer opnieuw beginnen. Dat is kapitaalvernietiging.’
Verkopen in de private sector
Black Sheep Can Fly ontving in de vorige beleidsperiode voor het eerst een meerjarige ondersteuning van het Amsterdam Fonds voor de Kunst en het Fonds Podiumkunsten. Het collectief van creatieve professionals gelooft dat verhalen een krachtig middel zijn om bewustwording te creëren en sociale verandering teweeg te brengen. Hiervoor ontwikkelen ze producties op het gebied van theater, film en muziek die maatschappelijke onderwerpen bespreekbaar maken, zoals racisme, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen.
Het was hun droom om voor organisaties te spelen die een belangrijke maatschappelijke rol in de samenleving vertegenwoordigen. Want daar zit toch de mogelijkheid om met theater echt iets voor de maatschappij te betekenen. ‘Er is geen effectievere manier om kennis over te brengen dan via de beleving’, zegt Christine de Jager, directeur/creatief producent en verantwoordelijk voor de afdeling Strategie en Innovatie.
Rondom de succesvolle voorstelling A Seat at the Table zocht ze contact met de politie, waarop een groep agenten de voorstelling bezocht. Al snel volgden meerdere groepen, van leidinggevenden tot straatagenten, en op een gegeven moment lagen er zoveel aanvragen om de voorstelling bij te wonen, dat De Jager met een werkgroep van de politie afsprak om het centraal te regelen. Zo organiseerden ze samen een tournee met tachtig voorstellingen door Nederland, waarbij ze per regio een ander theater aandeden.
De vraag bleef groeien. Het collectief ontwikkelde een nagesprek en ander verdiepingsmateriaal rondom de voorstelling, en speelde met een nieuwe cast onder andere ook voor overheidsinstellingen als het Openbaar Ministerie, Dienst Justitiële Inrichtingen, diverse afdelingen van de ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken, de Koninklijke Marechaussee en het Openbaar Ministerie.
‘Soms ziet men het spelen van voorstellingen voor de private sector als tweederangs theater, maar ik denk: we kunnen zoveel meer met theater dan dat binnen de theatersector gebeurt. We zien dat organisaties door het bezoeken en nabespreken van de voorstellingen een onderwerp als racisme intern oppakken. Het leidt regelmatig tot concrete acties, zoals het oprichten van een meldpunt voor discriminatie of het opzetten van trajecten om de inclusie te bevorderen.’
Ondanks het succes in de private sector zit Black Sheep Can Fly in dezelfde situatie als Orkater: het AFK honoreerde hun meerjarige aanvraag voor de huidige beleidsperiode, het FPK niet. ‘Onze ambities passen niet altijd binnen de subsidieregelingen’, vertelt De Jager hierover. ‘Ik zie ons collectief als een creatieve startup. Mijn rol is onder meer het ontwikkelen van ons cultureel ondernemerschap. Door samenwerkingen aan te gaan, trainingen te ontwikkelen, onze producties aan te bieden en hierover met de organisaties voor wie we spelen in gesprek te gaan. Dit is een tijdrovende taak, die zichzelf niet altijd meteen uitbetaalt. In een subsidieaanvraag krijgen we moeilijk uitgelegd dat dit een vast onderdeel is van ons artistieke programma en hoe wij werken.’
Sterkere financiële basis
Black Sheep was van plan om zich in de loop van de tijd meer om te vormen naar een sociale onderneming, waarbij de autonome, artistieke producties de kern zijn, die ze na een tour door de Nederlandse theaters aanpassen en opnieuw aanbieden aan overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties. De zogenoemde impactproducties. Met de term ‘sociale onderneming’ is volgens De Jager duidelijker dat hun producties artistiek en sociaal zijn, en dat één niet losstaat van het ander. Dit voornemen komt nu in een stroomversnelling terecht.Volgens de eerste berekeningen kunnen ze hiermee in 2028 voor 80 procent zelfvoorzienend zijn. Voor de overige 20 procent zoeken ze nog investeerders en vragen ze subsidies bij fondsen aan.
Ook Studio 52nd verstevigt de komende jaren de financiële positie door meer te spelen voor professionals in het onderwijs, de jeugdzorg en voor anderen die met hun doelgroep van jongeren werken. Ze zijn verheugd over de komende vier jaar met de financiële basis die ze nu hebben. ‘Maar het is ook maar vier jaar’, zegt Uyens. ‘Over 1,5 jaar gaan we ons alweer voorbereiden op de volgende beleidsperiode. Dat legt veel druk op de organisatie. Want als de meerjarige subsidies niet worden verlengd, moeten we onze opgebouwde reserves gaan gebruiken voor een arbeidsvriendelijke fade-out van de mensen die we nu in dienst hebben genomen.’
Orkater ziet zichzelf in tegenstelling tot Studio 52nd en Black Sheep Can Fly niet de maatschappelijke ondernemerskant op gaan. Of in ieder geval niet direct. ‘Wij zijn in basis een artistieke instelling, die grote maatschappelijke vragen tegen het licht houdt en nieuwe theatrale vormen ontwikkelt’, zegt Ten Cate. ‘Voor ons is het herhalen van hetzelfde repertoire voor een commercieel doeleinde pas interessant als we daarnaast nieuw werk kunnen ontwikkelen waarmee we artistiek vooruitlopend kunnen zijn.’
Ze merkt wel dat maatschappelijke organisaties steeds vaker toenadering zoeken en dat ze vaker met hen samenwerken. Dat is ook waardevol, maar je vult er niet zomaar een tekort van 1,3 miljoen mee op. Zoiets opbouwen kost tijd. ‘Je hebt hier een aparte functie voor nodig binnen de organisatie en soms wordt ontkend hoe arbeidsintensief dit is’, aldus Ten Cate.
Orkater probeert nu zijn financiële basis op andere plekken te vergroten, zodat het de komende keer minder afhankelijk is van het Fonds Podiumkunsten. Want ondanks de relatie die de organisatie de afgelopen achttien jaar met het fonds heeft opgebouwd, oordeelt uiteindelijk elke vier jaar een nieuwe commissie over hun toekomst, en zijn richtlijnen afhankelijk van veranderend politiek beleid. Het nieuwe criterium regionale spreiding is bijvoorbeeld dit keer sterk bepalend geweest voor wie er wel en geen meerjarige subsidie krijgen. Het beleid blijkt te grillig, om op een verantwoorde manier een duurzame toekomst op te bouwen, meent Ten Cate. ‘Ik ben ervan overtuigd dat we vanuit intrinsieke waarden kunst moeten kunnen maken. Als dat succesvol en vernieuwend blijft voor publiek, programmeurs en partners, zouden we onze missie niet hoeven te veranderen, omwille van de subsidiënt. Dan kloppen de machtsverhoudingen niet.’
Ader van de tijd
Het werken in twee domeinen biedt organisaties enerzijds de mogelijkheid om de financiële basis te verbreden en te versterken. Anderzijds zullen Studio 52nd, Orkater en Black Sheep altijd afhankelijk blijven van meerjarige subsidies. Het maken van voorstellingen is kostbaar, en is er ruimte voor het experiment nodig om artistiek vernieuwend te zijn. Juist de meerjarige subsidies blijken in de praktijk een onzekere factor te zijn, met een grote impact op het voortbestaan en het programma van de organisatie. Ook voor Studio 52nd die de komende jaren structurele subsidie ontvangt. Uyens: ‘Wij zitten nu op de ader van de tijd, maar dat gaat weer veranderen. En daar moeten wij, en andere gezelschappen, ons ook gewoon bewust van zijn.’
Beeld Menno Noordanus