In 2020 vertelde ik aan een collega-toneelschrijver dat Hans Kemna aan mij had voorgesteld dat ik zijn biografie zou schrijven en dat ik van plan was daar op in te gaan. ‘En waar heeft hij die eer aan te danken?’, vroeg die collega. Ik meende chagrijn te horen. Misschien jaloezie over een mooie klus die naar mij was gegaan. Maar ik denk ook verbazing over welke mensen we op een voetstuk moeten zetten. Terwijl iedereen zich meer bewust wordt van grensoverschrijdend gedrag, is het misschien toondoof om aandacht te besteden aan iemand wiens naam zo verknoopt is met die thematiek. Eigenlijk was er één iemand die geen twijfel had en die me achter de broek aan bleef zitten (‘Je moet het wel serieus nemen’, ‘Ik ga even naar de wc, en daarna mag je een goede vraag aan me stellen’, ‘Je bent verhuisd naar Gein en ik hoor niks meer van je, zie je wel’). En die, als ik me onbespied waande in de schouwburg vanaf de andere kant van de brasserie riep: ‘De biograaf!’. Dat was Hans Kemna, met een twinkeling in zijn ogen.
In tegenstelling tot het misverstand dat hij graag liet bestaan, heeft Hans casting niet geïntroduceerd in Nederland. Wel de uitspraak van het woord:’khààsten’. Dat Hans casting director werd, is het resultaat geweest van een lange struikeltocht. Op de toneelschool viel hij vooral op door zijn uitstraling, niet kunde. Hij droeg witte spijkerbroeken, rode sokken en kledingstukken die in die tijd zeer modieus waren, maar niet binnen de voorschriften van de opleiding vielen. Hij wist de docenten te paaien door jassen aan te nemen en sherry te halen bij het café om de hoek. Na vier jaar was zijn klas uitgedund van een tiental studenten tot vijf acteurs. Het schijnt dat zijn jaar het eerste jaar was waarbij het niet direct lukte om voor iedereen een aanstelling te vinden bij een gezelschap. Zelf vatte hij zijn vakmanschap als volgt samen: bruikbaar, maar geen Hamlet. Bruikbaar is niet hetzelfde als geliefd, niet hetzelfde als onmisbaar. Maar als je je er bij bent, ben je er bij.
Wat volgde was een carrière zoals veel pas afgestudeerden die nu ook hebben. Hij smeet zichzelf als spaghetti tegen de muur, zoekend naar iets van zichzelf wat zou blijven plakken. Een acteerklus hier, een regieassistentie daar, een productieklusje voor de een, wat acteursadviezen voor de ander. In een interview met theaterjournalist Hein Janssen zei Hans over deze periode dat hij energie over had. Ik denk dat hij vooral onzeker was: hoor ik er wel bij? Hans was een enorme name-dropper. Woonde in dezelfde straat als Gaite Jansen; kreeg toneelles van Anne-Wil Blankers; Ramsey Nasr is ook een Rotterdammer; we hadden uitzicht op de sportschool waar Yoka Berretty fitnesste; naar het café van Daan van Golden; eten met Paul Verhoeven. En terwijl zijn vrienden dan geil zaten te gluren naar een zwetende Yoka Berretty, verwonderde hij er zich vooral over dat er een internationale filmster zo dicht bij hem was. Nog zoiets wat hem eenzaam maakte: dat hij niet op vrouwen viel. Toen zijn moeder het tweepersoons bed van Hans en zijn grote liefde Adrian Brine zag, negeerde ze het. Hans vond dat heel tolerant van haar.
Er is een parallelle wereld denkbaar waarin Hans een groot theater- en/of filmproducent was geworden. Dat casting is blijven plakken, had een aantal oorzaken. Ten eerste zag Hans met gemak een paar honderd voorstellingen per jaar. Hoe verder hij in zijn carrière kwam, met hoeveel meer vanzelfsprekendheid hij ook in de auto stapte om naar Maastricht of Arnhem te rijden om werk van studenten te bekijken. Ten tweede had Hans smaak, casting was voor hem geen productieklus, hij wilde echt en alleen mensen naar voren schuiven die hem ook intrigeerden. Ten derde was hij niet te beroerd om op die acteurs af te stappen na afloop. Dat kon in de foyer zijn, maar ook in de kroeg. Of in de wc. Of later met vriendschapsverzoekjes op Facebook. Maar wie naar zijn cv uit die jaren kijkt, zou ook kunnen zeggen dat dit de enige spaghettisliert is die aan de muur bleef hangen vooral omdat Hans er niet mee ophield.
Dat hij uiteindelijk blééf hangen, is overduidelijk. Ook voor hemzelf. Toen in 2016 Adrian werd begraven, liet Hans zijn eigen naam en geboortedatum vast in de steen beitelen. Op een avond over rouw werd hem gevraagd waarom hij dat had gedaan. De interviewer hoopte misschien op een mooie quote over acceptatie, eindigheid, tot de dood ons scheidt, et cetera. Hans riep simpelweg uit: ‘Anders weet toch niemand wie Adrian is?’.
‘De naam Kemna is beladen’. Zei Hans zelf meteen toen we begonnen met gesprekken over zijn biografie. ‘En dat komt door Job.’
In 2017 werd Hans door Hein Janssen bevraagd over ‘wat dat toch was met hem, omringd door jonge knappe mensen en zijn machtige positie’. Hans antwoordde daarop stellig dat als ‘het’ te dichtbij kwam, als het contact te intiem werd om zakelijk te blijven, hij dan mensen vroeg een mail te sturen. Wat ‘het’ dan is, wanneer de grens van ‘het’ dan bereikt was, of de ander of juist hij aan die grens van ‘het’ morrelde, heeft hij nooit onder woorden gebracht. In 2022 in een interview in Het Parool zei hij het nog maar een keer: natuurlijk was hij wel eens ondeugend geweest, maar hij had er altijd duidelijk bij gezegd dat de mannen met wie dat gebeurde niet moesten denken dat ze daarna Hamlet gingen spelen.
Zittend achter mijn laptop, met de aantekeningen over een driftige, hitsige, briesende Hans, vraag ik me af wat die jongere Hans had gevonden van de oudere Hans in 2017 die zo bescheten de tijdsgeest naar de mond praat. Hans hield heel erg van ondeugend. Maar ergens tussen de jaren nul en nu werd ondeugend steeds meer niet-deugend en ging het gezellige randje ervan af. De prijs die je betaalt om niet geïsoleerd te raken is gedurende Hans’ leven gewisseld van provocatief zijn naar jezelf vooral distantiëren van elke vorm van ongewenste brutaliteit. En opeens zat hij daar politiek correct te zijn. Misschien is dat waar de taak van de biograaf begint: de jongere Hans in herinnering roepen. Zoals goede vrienden je soms ook een spiegel voorhouden. Wel nu, dan hier een begin: dat ‘dan zei ik: stuur maar een mail’, is natuurlijk een onwaarheid. De formulering alleen al is een anachronisme. Over de rest kan ik meer vertellen op een andere plek met meer ruimte en meer nuance.
De op één na laatste keer dat ik hem sprak, droeg hij een vest met het logo van ITA. De laatste keer dat ik hem sprak, droeg hij een trui met ‘friends become family’. De laatste voorstelling die ik met hem zag was een helse toer. We liepen in Amsterdam van het Singel naar Frascati. Een wandeling die normaal in tien minuten gedaan is, we deden er een half uur over omdat Hans om de zoveel minuten moest bijkomen en even een sigaretje roken. Maar omkeren wilde hij niet. Tijdens de voorstelling bromde hij meerdere keren dat hij het niks vond. Daarna viel hij in slaap. In de taxi naar huis vatte hij het als volgt samen: ‘Gedoe, schat, maar we waren er wel bij’.
Foto Eddy de Jongh / ANP