De afgelopen editie van het ITS Festival was een perfect storm. Uitgerekend in het jaar waarin de Schaduwploeg, de groep (ex-)studenten die een kritische blik op het festival zou werpen, een zichtbaarder rol in het festival speelde, kwamen de jury’s van de Ton Lutz Prijs en de Krisztina de Châtel Award tot de conclusie dat er te weinig kwaliteit in het afstudeerwerk zat om de prijzen uit te reiken. Op 31 oktober wijdde het festival een debat aan deze kwestie.

Door Marijn Lems

Op de prijzenavond van het ITS Festival in juni werden de Schaduwploeg en het feit dat twee belangrijke afstudeerprijzen niet werden uitgereikt meteen aan elkaar verbonden. De kritiek van de Schaduwploeg zou de jury’s gedwongen hebben zich radicaal op te stellen. Deze dubieuze redenering leidde de aandacht nogal af van waarover het eigenlijk zou moeten gaan: enerzijds de vraag hoe de kwaliteitsbeoordeling op de regieopleiding zo sterk kon afwijken van het oordeel van de vakjury, anderzijds de kwestie welke positie het ITS in de toekomst zou moeten innemen tussen de opleidingen en het veld. Daarover gingen de verschillende partijen op 31 oktober in debat.

Moderator Constant Meijers zette het debat meteen op scherp met zijn inleiding, waarin hij de nadruk legde op de passage in het juryrapport van de Ton Lutz Prijs waarin de jury stelt dat ze met name in de voorstellingen uit Maastricht een gebrek aan ambacht constateerde. Het gesprek was niet per se gebaat bij nog meer antagonisme; de sfeer was grimmig en defensief, en de juryleden en de vertegenwoordigers van de opleidingen kwamen niet nader tot elkaar. Het is dan ook een lastig gesprek; een objectieve definitie van ‘ambacht’ is immers onmogelijk te geven. De aanwezige juryleden poogden te omschrijven wat ze precies misten in de gepresenteerde voorstellingen, maar kwamen niet verder dan verklaringen die alleen maar andere subjectieve termen introduceerden, zoals ‘noodzaak’ en ‘zeggingskracht’. Het deed opleidingscoördinator Aram Adriaanse concluderen: ‘Als ik wel vind dat het werk kwaliteit heeft en jij vindt van niet, dan houdt het gesprek wat mij betreft op.’

Maar dat is toch wat te makkelijk. Als de kwaliteitsbeoordeling van de opleidingsdocenten zo sterk afwijkt van die van de beoordelaars in het veld (journalisten, dramaturgen, programmeurs), dan moeten die toch met elkaar in gesprek. Studenten zijn er niet bij gebaat om met een diploma op zak in een veld terecht te komen waar hun vaardigheden niet worden gewaardeerd.

De aanwezige ex-genomineerden voor de Ton-Lutzprijs bleken vooral verbolgen om het feit dat dat gesprek niet was gevoerd, ook niet met hen. Een zichtbaar geëmotioneerde Jip Vuik noemde het onbegrijpelijk dat de jury blijkbaar een signaal had willen geven met haar stellingname, maar dat niet aan de genomineerden was komen toelichten. Jurylid Remco van Rijn erkende dat de jury hier een steek had laten vallen.

Steven Van Watermeulen, coördinator van de regieopleiding aan de Theaterschool Amsterdam, wierp de vraag op of de Ton Lutz Prijs wel een kwaliteitsprijs moet zijn en of het niet eerder een stimuleringsprijs moet zijn voor de grootste afstuderende regiebelofte. Dat zou een oplossing kunnen zijn; zo’n stimuleringsprijs zou het langere traject van de student in beschouwing kunnen nemen in plaats van alleen de afstudeervoorstelling.

Toch lijkt er ook werk aan de winkel voor de opleidingen. De alumni merkten op dat die eenvoudigweg te weinig tijd en ruimte bieden om zich volledig op de afstudeerregie te kunnen concentreren. Uit het gesprek werd niet duidelijk of dit vooral te maken heeft met een overdaad aan curriculaire verplichtingen of dat de regiestudenten veel productionele taken zelf moeten vervullen, maar dit verdient zeker meer aandacht.

Dan resteerde de vraag welke positie het ITS Festival in dit spanningsveld kan innemen. Uit het gesprek bleek er vooral veel winst te behalen in het faciliteren van discussie, gesprek en reflectie. Dit zou de studenten een actiever rol in het festival kunnen bieden en een rijkere uitwisseling met professionals in het veld kunnen stimuleren.

Daarnaast zou het festival gebaat zijn bij een steviger inhoudelijke basis voor de programmering, in plaats van de selectie aan de scholen over te laten. Uit het debat bleek eens te meer dat het festival een duidelijke inhoudelijke koers ontbeert: de programmering, inhoud en vorm lijken vooral te zijn ontstaan uit compromissen tussen de verschillende belanghebbenden. De leden van de Schaduwploeg die ik na het debat sprak leken niet te denken dat er nog een taak voor hen was weggelegd; volgens hen was het ITS Festival nu aan zet. Het is echter te betwijfelen of het festival zonder externe input tot verandering in staat is. Zonder wijzigingen in de organisatiestructuur (concreet: een actieve, aanwezige artistiek leider met een stevig mandaat) zal de identiteitscrisis van het ITS Festival nog wel even voortduren.

Dossiers

Theatermaker december 2015