De buitenkant en de binnenkant; de façade en de fundamenten; het beeld en de werkelijkheid. Wie de afgelopen paar jaar de kunsten volgde ziet voortdurend die tweedeling. Naar buiten toe houden we over het algemeen dapper het beeld van succes, weerbaarheid en veerkracht op, achter de schermen hoor je grote zorgen over de duurzaamheid van de huidige toestand.

Je hoeft niet eens heel goed te luisteren om de theatersector in zijn voegen te horen kraken. Bijna ieder van ons heeft direct of indirect te maken gekregen met slinkende budgetten of hogere werkdruk, als je al niet bent ontslagen, zzp’er bent geworden (al dan niet gewenst) of een burn-out hebt gehad.

Afgelopen jaar klonk het op alle niveaus: de rek is eruit. Kunstenaars kunnen met moeite hun hoofd boven water houden, producties worden met minder tijd, middelen en dus aandacht gemaakt, organisaties worstelen met targets, cao’s en productiedwang. Nog vier jaar op dezelfde voet doorgaan lijkt geen optie. Voor bijna alle instellingen die de afgelopen periode gesubsidieerd werden geldt: ze hebben overleefd, ze hebben met meer of minder moeite hun streefcijfers gehaald en nu snakken ze naar iets meer ruimte, mogelijkheden om iets te groeien, tijd om niet alleen te produceren, maar ook te reflecteren.

Nu alle instellingen hun subsidieaanvragen hebben ingediend leek het de redactie van Theatermaker goed om een pas op de plaats te maken en te kijken waar de uitholling in de sector precies zit en waar die toe leidt. Het is verleidelijk om het probleem geheel te zien in het licht van de cultuurbezuinigingen, maar feit is dat de subsidies voor de podiumkunsten met zo’n twintig procent werden gekort, terwijl het aantal producties dat de sector uitbrengt bij lange na niet navenant lager werd.

Wie betaalt dat verschil? Uiteindelijk komt dat neer op de individuele arbeiders in de kunsten, die ook zonder tijd, geld of ondersteuning doorgaan met maken. Zie bijvoorbeeld ook de 35 instellingen die na vier jaar precair bestaan toch nóg een keer meerjarige subsidie aanvragen bij het Fonds Podiumkunsten.

De belangrijkste en ongemakkelijkste conclusie is dan ook dat de uitholling in de eerste plaats in onszelf zit. ‘We zijn allemaal ondernemer geworden,’ stelt Tobias Kokkelmans in zijn oproep in dit nummer, zelfs als we werknemer, vrijwilliger of gepensioneerde zijn. Zo’n opmerking verleidt tot dromen over andere manieren om kunstenaar te zijn: kunnen we misschien in ons werk vaker de rol aannemen van monnik, boer, verzorger of leraar?

Er lijkt slechts één oplossing voor de structurele uitholling van de podiumkunsten en dat is het verdelen van de beschikbare middelen over een kleinere groep makers. Maar dan wel zónder de prestatie-eisen nog verder aan te schroeven. Dat zou ook de consequentie zijn van het Fair Practice Label voor de kunsten, waarover in dit nummer op verschillende plekken wordt geschreven.

Gezien de enorme overvraging van de budgetten van zowel het Fonds Podiumkunsten als het Amsterdams Fonds voor de Kunst wordt het komende jaar een ongelooflijk pijnlijke tijd. Want veel kunstenaars die nu voor de tweede keer worden afgewezen zullen zich serieus moeten beramen op hun toekomst in het veld. De échte shake-out moet nog komen.

Dossiers

Fair Practice Code
Theatermaker april 2016
Uitholling