‘Dood ben ik pas als jij me bent vergeten’. In 1991, hetzelfde jaar dat Bram Vermeulen de liedtekst Testament schreef, regisseerde ik Eric Schneider in De Profundis van Oscar Wilde bij De Appel in Den Haag. Volgens hemzelf één van de vijf rollen in zijn toneelcarrière die voor hem waren geschreven, waarvoor hij toneelspeler was geworden, en die hem een rijker mens hadden gemaakt. Ik regisseerde hem nog drie keer, en ook, in 1993 bij De Appel, zijn toneelstuk In Gesprek. 

De laatste productie waarin ik met Schneider bij De Appel samenwerkte, was in 1999 Na de repetitie van de Zweedse film- en toneelregisseur Ingmar Bergman. Een oorspronkelijk in 1984 voor de Zweedse televisie geschreven tekst over de oudere regisseur Henrik Vogler die met de jonge actrice Anna aan zijn vijfde enscenering van Een Droomspel van August Strindberg repeteert. Het personage Henrik Vogler was het alter-ego van Ingmar Bergman, maar had ook veel raakvlakken met de acteur Schneider, die gedurende zijn loopbaan ook vele jaren als begenadigd docent lesgaf aan studenten op de toneelschool.

Zelf was hij na een voltooide studie voor onderwijzer, twee jaar militaire dienstplicht en een afwijzing van de Amsterdamse toneelschool in 1960 op 26-jarige leeftijd afgestudeerd aan de Toneelacademie Maastricht. Daar werd de basis gelegd voor de latere kenmerken van zijn toneelspel, die vooral in de grote schouwburgzalen goed tot hun recht kwamen. Het weidse gebaar, de heldere dictie en de ver-dragende articulatie waren voor hem onontbeerlijk en essentieel in een tijd dat er nog geen microfoons in de theaters gebruikt werden. Aanvankelijk vond hij het klein maken van het toneelspel een grote misvatting binnen het theater. Personages als Oedipus en Hamlet zijn nu eenmaal groter dan groot en die moet je niet verkleinen, vond hij. Door de veranderende toneelpraktijk en perceptie van het theaterpubliek is hij daar later anders over gaan denken en bleek hij ook uitstekend heel klein te kunnen spelen. Zijn spel heeft zich in de loop van de jaren verdiept en is rijker en genuanceerder geworden. Maar hij vond dat je het toneelspel nooit ‘gewoon’ moest maken, omdat je daarmee de zeggingskracht ervan onderuithaalt. 

Eric Schneider gaf tijdens zijn lessen op de toneelschool liefdevol kritisch zijn geheimen, ervaringen en kennis door aan een nieuwe generatie acteurs. Zoals dat bij hem ook was gebeurd tijdens zijn eigen toneelopleiding. Hij met al zijn ervaring, die al zoveel rollen had gespeeld, kreeg door de onbevangenheid van zijn studenten zijn spontaniteit weer terug. 

Hij had een groot respect voor jonge mensen, die voor het acteurschap kozen. Voor de studenten die in hun broek scheten als ze hun eerste teksten voor hem moesten spelen en de drang hadden om het tóch te doen. Omdat hij dat zelf vroeger ook had gehad. Dan legde hij de muzikaliteit, het ritme en de pauzes in een tekst uit. Hij leerde zijn studenten dat het allerbelangrijkste van toneelspelen is dat ze het doen voor degenen die ernaar kijken. Dat ze hun spel in zo’n vorm leren gieten dat het voor het publiek verstaanbaar en begrijpelijk wordt. Zodat erom gelachen of gehuild kan worden en de toeschouwer geraakt wordt. Hij hield zijn studenten voor dat een voorstelling wordt gemaakt in de harten en de fantasie van het publiek. En dat in dat directe contact met het publiek, de toneelspeler zichzelf het allerbeste leert kennen. Omdat ze als toneelspeler alleen maar zichzelf hebben, met hun eigen stem en motoriek. Voor de toeschouwer lijkt het of ze een ander worden. Maar dat is niet zo. Een acteur is altijd zichzelf in een andere vermomming. Van kwart over acht tot half twaalf bepaalt de acteur wat het publiek belangrijk moet vinden. En de acteur moet zich met al zijn talent volledig tot het bittere einde ten dienste stellen van de te spelen rol. 

Voor Eric Schneider was acteren, naast zijn talenten op het gebied van schrijven, schilderen en tekenen, van levensbelang. Tijdens onze repetities was hij altijd onderzoekend, met liefde voor de taal van de auteur en met het vertrouwen dat hij over voldoende technisch vermogen beschikte om de bedoelingen van de auteur te belichamen en te verklanken in de interactie tussen hem en het publiek. Zijn levenswerk, dat nu ten einde is, heeft mij geraakt en beroerd. Ik vond het een groot voorrecht om met hem gewerkt te mogen hebben en koester de vele herinneringen daaraan.

foto Marco Borggreve – Eric Schneider in Gilles en de nacht (1994) van De Paardenkathedraal

Dossiers

Theaterkrant Magazine zomer 2022