Het theaterpubliek kent hem als ‘de tweede man’ van Maatschappij Discordia, naast Jan Joris Lamers. Voor de collectieven STAN, de Koe en Tijdelijke Samenscholing geldt hij als mentor, leermeester en belangrijke gesprekspartner. Ook Dood Paard en ’t Barre Land zijn schatplichtig aan hem. De Koning:Scenografie gaat in eerste instantie om aandacht, en dan pas om het eventueel bouwen van dingen.’

Frank Vercruyssen, maker bij Toneelspelersgezelschap STAN: ‘Matthias’ invloed op STAN is niet meer na te gaan, zo groot. Toen we als klas afstudeerden zochten we een regisseur. Anne Teresa De Keersmaeker zei ons: “Jullie moeten Matthias vragen!” Dus dat deden we, en dat heeft ons voorgoed bepaald.’
Matthias de Koning: ‘Ze hadden volgens mij eerst Jan Joris gevraagd, maar die kon niet. Dus vroegen ze mij.’

Op de flyers van Tijdelijke Samenscholing, STAN en de Koe sta je nooit vermeld als regisseur. Meestal staat er kortweg ‘mise-en-place’ bij je naam. Hoe zie jij zelf je rol bij die collectieven, als het niet als regisseur is?

De Koning: ‘Toen ik aan de Regieopleiding in Amsterdam studeerde ging daar veel aandacht uit naar toneelspelen. We kregen ook improvisatieoefeningen van allerlei mensen van diverse gezindten. Maar ik wilde meer, ik wilde weten wat toneelspelen is. Ik ben stage gaan lopen als acteur bij het Onafhankelijk Toneel en kreeg toen meteen, bam, een tekst en een kostuum. Zonder enig diploma. Dat was toen ongekend. Het was geen grote lap tekst maar ik kon me wel bezighouden met wat dat is, aanwezig zijn op het toneel: opkomsten, afgangen en hoe je eigenlijk met heel weinig tekst toch je gang kunt gaan. Dat heeft me altijd beziggehouden en houdt me nog steeds bezig. Vanuit die redenering, die vraag wat toneelspelen is, heb ik ook altijd gesteld dat regisseren een overbodig beroep is. Een nutteloos beroep, in die zin. Nou ja, ik wil niet zeggen dat het overbodig is, want op zich is een soort handschrift in je regie best de moeite waard, net zoals een toneelspeler een eigen handschrift ontwikkelt. Maar ik vind dat de regisseur een dienende functie heeft. Een soort perronchef zou je kunnen zeggen, of een postbode. Je bent als regisseur wel degene die beslissingen forceert, Je probeert er met elkaar achter te komen hoe het in elkaar zit en je wilt eigenlijk ieders eigenheid naar voren krijgen in de dingen die je met elkaar maakt. Dat is wel een taak die ik mezelf altijd opleg: wat zijn iemands bijzonderheden en hoe geef je die een plek zonder dat alles gladgestreken wordt?’

Hoe heeft die eerste klus als acteur jouw scenografisch denken beïnvloed?

De Koning: ‘Ik leerde bij het Onafhankelijk Toneel hoe je een neutrale positie kunt innemen op het toneel. Er waren geen coulissen of zetstukken waar je je als acteur achter kon verstoppen. Je was voortdurend op. Ik leerde aanwezig te zijn zonder de aandacht weg te halen. Dus dat je met z’n allen mee ademt met wat er gebeurt, zoiets dergelijks. Je kunt daarbij gebruikmaken van heel kleine dingen, heb ik gemerkt. De omgeving kan enorm helpen. Bijvoorbeeld een stoel, en hoe je op die stoel gaat zitten, of een schoen, en hoe je die schoen aantrekt. Hoe je tegen een stoel aan staat. Hoe je met je vinger aan een wand zit. Al die kleine dingen zijn voorbeelden van hoe je iets opbouwt, zou je kunnen zeggen. Het is én met niets aanwezig zijn, én met allerlei minieme aanrakingen en manoeuvres jezelf positioneren.’

Vercruyssen: ‘Wat Matthias ons geleerd heeft is de esthetica van het ding, en hoe die onbewust op het publiek inwerkt. Dat klinkt nu wel heel duur, eigenlijk. Ik bedoel het communicatieve van een ding, het leven van een ding. Veel decor dat je ziet is zo steriel, zo nep, zo doods. Het is zoveel mooier om dingen op het toneel te hebben die al een geschiedenis hebben, zoals oude stoelen en antieke tafels, gevonden voorwerpen. Die geschiedenis neem je dan mee op het podium. Het amalgaam van objecten dat je dan op het toneel hebt vertelt samen een verhaal dat je niet van tevoren kunt bedenken. Dat is wat mij betreft de grootste invloed van Matthias op onze scenografieën.’

De scenografie wordt bepaald door de toneelspelers?

De Koning: ‘Eigenlijk wel, als het goed is. Als je een scenografie ontwerpt, dan moet de ruimte zo gemaakt worden dat je er vrijelijk in kunt bewegen. Ik heb daar veel grote fouten in gemaakt. Bijvoorbeeld bij Die Letzten van Maxim Gorki, die ik bij STAN deed. Ik had daar een heel imposant, streng, ijzeren decor gemaakt van stellages en zware meubels, waar je geen kant mee op kon eigenlijk. Dat werd een ruimte in een ruimte die het onmogelijk maakte om nog van voor naar achter te lopen of van links naar rechts. Als je een kleine ruimte hebt moet je eigenlijk heel groot denken, en bijvoorbeeld enkel van het proscenium gebruikmaken. Dan moet je de ruimte de ruimte laten. Dat geeft volgens mij lucht. Dus niet helemaal dichtproppen, maar bijvoorbeeld met licht slechts een klein gedeelte uitlichten. Scenografie gaat in eerste instantie om aandacht, en dan pas om het eventueel bouwen van dingen. Omgekeerd geldt hetzelfde: als je een grote ruimte hebt, moet je juist weer heel klein denken. Toen ik voor Damiaan De Schrijver Oude meesters deed, speelden we in een pakhuis van honderd meter lang, met aan de randen allemaal nissen. Dus hij had duizenden boeken gekocht om die in die nissen te zetten. Nou, toen we dat hadden gedaan en ik het zag, zei ik: haal maar weer weg.

Het werkte niet.

De Koning (lacht): ‘Nee, zoiets werkt niet. We hebben uiteindelijk zo’n klein rijtje met Schiller of Goethe of zoiets op de voorgrond gezet. Toen was het ook wel duidelijk dat het zich in een bibliotheek afspeelde. Als je het werkelijk groot wilt doen, moet je de Duitse methode hanteren en een hele setting nabouwen. Heel realistisch, één op één, maar ja, wat doe je dan nog? Daar kun je vervolgens als toneelspeler niet meer tegenop, daar word je dan volstrekt nietig in. We hadden uiteindelijk alleen nog wat lampen achter die naar voren schenen en dan nog wat in het midden, zodat je twee plekken uitgelicht had. Meer niet. Je moet veel fouten maken voordat je tot dat soort inzichten komt.’

Het primaat ligt bij het toneelspelen in de ruimte.

De Koning: ‘In principe wel. Vaak ook heb je in het begin helemaal geen idee wat het moet zijn, dat ontwikkelt zich dan samen met de dramaturgie.

Wat is tot nu toe je meest geslaagde scenografie?

Ik herinner me de Dramoletten van Thomas Bernhard die we deden, ook bij STAN. Dat begint ermee dat de mensen binnenkomen in de ruimte. Boven hangt een blauw, kunststof doek, met daarboven een kroonluchter die de ruimte belicht. Als je binnenkomt, zie je dus de schaduwen van allemaal dingen die je niet kunt traceren. Gedurende de voorstelling zakte dat doek over die dingen heen en werd zo tegelijkertijd de hele ruimte verlicht. Je wist dus niet wat voor dingen dat waren. Dat vond ik een van mijn best gelukte scenografieën. Je laat iets zien wat je niet kunt zien, en daarna leg je er iets overheen zodat je niet kunt zien wat het was.’

Dat klinkt ook als hoe ik jouw werkwijze ken: liever iets suggereren dan iets laten zien, liever parafraseren dan uitleggen.

De Koning: ‘Ik weet ook niet precies hoe dat komt. Wat ik in elk geval belangrijk vind, is dat de acteurs vrij kunnen bewegen, dat er dynamiek op de vloer mogelijk is. Voor Rit over het Bodenmeer van Tijdelijke Samenscholing dat bijvoorbeeld niet helemaal goed gedaan. Het publiek zat aan drie kanten om het podium heen, in het midden lag een kleedje, dat was goed want dat centreerde de ruimte, links en rechts stoelen, zodat je je daar een houding kon geven en in het midden een kastje, dat was ook goed want dat kaderde het geheel. Ik had alleen ook nog achter dat kastje een hek gezet, en dat was een vergissing. Dat beperkte net te veel de bewegingsmogelijkheden. De spelers konden daardoor maar op drie plekken spelen, namelijk bij die stoelen en op het kleedje. Het haalde de beweging uit hun lijven, het geheel kon niet meer circuleren. De mise-en-scène werd daardoor net te mechanisch, te digitaal.’

Zoals de circulatie van warme en koude luchtstromen in ruimtes. Die verloopt verticaal, maar bij jou gaat het dus om een soort horizontale circulatie.

De Koning: ‘Ja, dat is absoluut waar, denk ik. Maar het verticale is ook wezenlijk. Wat ik mooi vind is de werking van de zwaartekracht, dat alles altijd naar beneden wil, dat alles dus fout kan gaan. Eén keer liet ik iemand een stoel kapot smijten door hem de lucht in te gooien, waar hij uit beeld verdween, en er vervolgens alleen maar een klein stukje van de stoel weer terug naar beneden viel. Dat soort omgekeerde redeneringen vind ik mooi. De hel is dan boven, de hemel beneden. Zoiets.’

foto: Rit over het Bodenmeer van Tijdelijke Samenscholing, Fran van der Hoeven

Dossiers

Theatermaker oktober 2015