Het was een bescheiden herdenking: vanwege coronamaatregelen mochten er maar zestig mensen aanwezig zijn in het kerkje in Oud-Zuilen. Veel herinneringen aan Léon van der Sanden zijn nog niet gedeeld. Erik-Ward Geerlings doet een aanzet.

Nu Léon definitief van het toneel is vertrokken, beluister ik veel warme woorden over hem en zijn werk als regisseur, dramaturg en schrijver. Hij maakte ook veel vertalingen en bewerkingen. Een enkele keer stond hij zelf op de planken, maar daar zijn weinig getuigen van. 

Het grootste deel van zijn carrière werkte hij bij Het Vervolg, het gezelschap dat in 2009 fuseerde (met Els Inc.) tot de huidige Toneelgroep Maastricht. Hij maakte 25 jaar lang deel uit van de artistieke leiding en regisseerde er 32 voorstellingen. Van 1984 tot 1989 was Léon ook dramaturg bij Theatergroep Hollandia. De laatste twaalf jaar maakte hij vooral romanbewerkingen voor vrije producenten. Tussendoor deed hij gastregies bij het Ro Theater en het Nationale Toneel, die tot het werk behoren waar hij zelf het meest trots op was. Die gastregies bleven incidenten. Misschien had hij daar wel langer willen blijven. 

Ondanks alle lof en waardering die ik hoor, heb ik het gevoel dat hij ergens ondergewaardeerd is gebleven. Misschien heeft dit met zijn persoonlijkheid te maken. Wars van egovertoon trad hij niet graag op de voorgrond. Iemand zei: hij begon nooit een zin met het woordje ‘ik’. Veel mensen beschrijven hem als een grote vriendelijke, mompelende reus. Hij had een zware stem, die zo plotseling krakend de hoogte in kon vliegen. En belangrijker: hij had een groot hart, altijd scherp denkend en diep voelend.

Natuurlijk had Léon ook z’n valkuilen. Hij wist goed wat hij wilde, maar aarzelde soms het naar buiten te brengen. Hij was niet dol op conflicten en kon soms stil vallen. Maar in dat hoofd van hem ratelde alles stevig door en overzag hij altijd alle perspectieven. En hij doorvoelde ze ook. Hij was altijd warm, betrokken en loyaal, op de werkvloer niet minder dan thuis in zijn gezin met vier kinderen. Als iemand de loyaliteit met hem verbrak, was dat pijnlijk voor hem. 

Met zijn bescheidenheid miste hij ook wel eens de boot. Was hij niet degene die boerenstukken introduceerde bij Hollandia? Het succes van Hollandia kwam pas later, maar Léon hield het duo Simons en Koek stukken van Kroetz en Achternbusch onder de neus. Hij heeft ze ook wel eens een eigen schrijfsel voorgehouden, dat hij onder een Duits pseudoniem had geschreven. Hij had opnieuw een stuk ontdekt van een volslagen onbekende Duitse auteur, het alvast maar vertaald en een afspraak met de schrijver gearrangeerd. Toen hij met Koek en Simons in een restaurant op de Duitse schrijver zat te wachten, deed hij net alsof hij hem aan zag komen lopen. ‘Daar komt ie’, zei Léon, terwijl hij met z’n ogen zijn weg naar binnen volgde. Tot hij z’n ogen neersloeg en bromde: ‘Zo, hier is hij’. Het stuk is nooit opgevoerd. 

Ook in Maastricht gaf hij het gezelschap dat voor zijn komst vooral uitblonk in fysiek komediespel een stevige injectie Duitse dramaturgie. Hij introduceerde niet alleen Kroetz en Müller, maar ook Brasch, Ruge en Jonigk en later volgden Fassbinder en Döblins Berlin Alexanderplatz

Die fascinatie met Duitsland had hij niet van een vreemde. Zijn vader werkte direct na de oorlog als tolk in dienst van het Engelse leger. In die rol ontmoette hij in het verwoeste Dortmund een achttienjarig Duits meisje en dat werd Léons moeder.

Léons eigen bestaan kwam dus voort uit de oorlog, die een ijkpunt en inspiratiebron bleef. Hij studeerde af – cum laude – met een scriptie over de nazipropagandafilm. Voor z’n allereerste regie, De slachting van Heiner Müller (1982), importeerde hij zelf authentieke kostuums en baarde opzien bij de douane: ‘Drei SS, zwei SA und ein Hitlerkostüm!’

Al in de jaren zeventig reisde hij naar de DDR waar hij Heiner Müller interviewde voor de KRO radio. Hij smokkelde de bandjes over de grens. Vanwege zijn Oost-Duitse contacten – ook met Frank Castorf raakte hij bevriend – legde de Stasi een dossier aan over hem. 

In de DDR regelde hij z’n eerste betaalde baan als regieassistent van het regieduo Karge en Langhoff, twee Brechtianen uit de hofhouding van Helene Weigel. Op uitnodiging van Franz Marijnen regisseerden zij in Rotterdam Koning Lear. Het werd een legendarische uitvoering. Johnny Kraaijkamp maakte ermee zijn comeback bij het ‘serieuze’ toneel. Jan Decorte maakte een idioot letterlijke vertaling die integraal werd gespeeld. Decorte was dramaturg en vloog eruit, evenals de ene na de andere actrice die Cordelia zou spelen. De tirannieke regisseurs eisten een meisje van twaalf voor die rol. Cordelia moest werkelijk onschuldig zijn. Léon legde mijn zusje Eva-Lise het stuk uit, en wat ze moest doen. Ik was veertien jaar en stikjaloers dat zij meespeelde. Ik mocht toen mee op tournee en leerde Léon kennen.

Ook de voorstellingen die Léon en ik later samen maakten waren voor mij een leerschool. Ik trok hem mee de bühne op. Ik was Bertolt Brecht en hij Arnolt Bronnen, een vakbroeder met nazi-sympathieën. Want ja, het moest wel ergens over gaan. Bij voorkeur over verdrongen geweld en gespleten figuren. Freud was nooit ver weg. Léon speelde ook een keer een verknipte psychiater in een Joe Orton bewerking op locatie in Amersfoort. Na het applaus stonden we met z’n zessen bij de uitgang, een nauw gangetje waar het publiek doorheen moest. Naakt. We gaven ze één voor één een hand. 

Naakt of niet naakt was vaker een discussie. Vooral in Maastricht waar Léon de gegoede burgerij graag haar hypocrisie en verstikkende moraal voorhield. Hij nam het vaak op voor de underdog, voor het niet politiek correcte. En hij toonde de verwoestende werking van menselijke, al te menselijke aandriften. Meestal deed hij dat met mededogen. Als het te expliciet werd kwam er kritiek vanuit de katholieke regionen. Toch hield hij zich goed staande in Maastricht. Hij was diplomatiek, kwam zelf ook uit een katholiek nest. 

Zijn vader was parlementariër voor de KVP en later het CDA. Met drie zusters was hij de enige zoon. Het verhaal gaat dat zijn vader de minister van Onderwijs op Léon af stuurde toen hij tegen zijn wens in geen rechten ging studeren, maar Nederlands en theaterwetenschappen. Maar Léon liet zich niet imponeren door autoriteiten. 1968 was niet ongemerkt aan hem voorbij gegaan. Hij was ook een idealist en zette tegenover de banale realiteit altijd de utopie.

Volgens zijn studiegenoot en vriend Frits van Oostrom stond het hem tijdens zijn eerste studiejaar al voor ogen De Avonden te gaan bewerken. Dat is gelukt. Hij deed het twee keer, eerst bij Het Vervolg en later – voor Inge Bos – nog eens in de grote zaal. Bij de vrije producenten ging hij doen waarin hij uitblonk: romans bewerken. Bij Het Vervolg was hij daarmee al begonnen. Nu moesten het vooral populaire boeken zijn van Saskia Noort, Tim Krabbé en Hendrik Groen. Dat was nog eens wat anders dan Heiner Müller. Maar je keek er niet op neer en wist ook een literaire thriller van een tragische bodem te voorzien. Met De Aanslag en Haar naam was Sarah had hij de oorlog opnieuw in het vizier. 

Zijn laatste regie was een van zijn meest persoonlijke: een vrije bewerking van Mirjam van Hengels biografie van Leo en Tineke Vroman. Léon deelt niet alleen zijn naam en geboorteplaats met Leo Vroman, maar ook thema’s als oorlog, vergankelijkheid en loyaliteit. En de liefde voor zijn vrouw die net als die van Leo Tineke heet.

Foto: Leo van Velzen

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2021