Een ‘meesterlijk slecht stuk’ noemde de Vlaamse regisseur Sam Bogaerts de befaamde klassieker Who’s Afraid of Virginia Woolf? (1962) van Edward Albee. Over de Amerikaanse auteur zelf oordeelde Bogaerts: ‘Een oninteressant schrijver’. Hij deed deze uitspraken in de Haagse Post eind 1986 naar aanleiding van zijn enscenering van Wie is bang voor Virginia Woolf? De première vond plaats op 1 januari 1987 in de Haarlemse Toneelschuur, een Nieuwjaarspremière dus. Wel wat anders dan Vondels Gijsbrecht, en ook dat was natuurlijk een statement.

Bogaerts bracht het stuk met zijn Gezelschap van de Witte Kraai. Viviane De Muynck en Kees Hulst vertolkten Martha en George, Tania van der Sanden en Bas Paijmans waren het jonge stel Honey en Nick. Albee bouwde het stuk in drie bedrijven op: ‘Pret en Spelletjes’, ‘Heksensabbat’ en ‘Geestenbezwering’. Bogaerts (1948-2021) regisseerde de huwelijkstragedie volgens eigen wetten. Huwelijkstragedie? Niet alleen, het gaat feitelijk over het kinderloze huwelijk van Martha en George en de geheime afspraak die ze samen maken zich een kind in te beelden. En dit geheim gaat in deel drie, in aanwezigheid van Nick en Honey, aan diggelen. 

Bogaerts schrapte zo goed als de gehele tekst van het laatste deel en verving dat door Vlaamse schlagers uit begin jaren zestig, de tijd waarin Who’s Afraid ontstond. Vooral De Muynck, die met deze rol de Theo d’Or verwierf, leefde op bij de sentimentele liedjes, begeleid door drum en gitaar. Ze droeg een glimmende jurk en haar pruik was die van Elisabeth Taylor, die met Richard Burton de ultieme verfilming vertolkte, in 1966. 

Het toneelbeeld bij Bogaerts stond vol ‘met afschuwelijk meubilair, beschenen in paarse, rosé en oranje tinten. Dat paste goed bij de smakeloosheid waaraan de personages zich te buiten gaan’, aldus recensent Jac Heijer in NRC Handelsblad van 3 januari 1987. Ook schrijft hij: ‘Ik heb nog nooit zo’n onbarmhartige interpretatie van deze Albee gezien. Bogaerts en zijn spelers laten geen spaan heel van de menselijke waardigheid.’

Het werk van Bogaerts, dus ook deze Wie is bang, bevindt zich op het snijpunt van banaliteit en intellect. Vanaf het begin van zijn theatercarrière pleitte hij, met geestverwanten Lucas Vandervost, Warre Borgmans en Johan Van Assche, voor meer geloofwaardigheid op het toneel. Daartoe richtten zij hun eigen groep op, Gezelschap van de Witte Kraai. Dit viertal is medeverantwoordelijk voor de Vlaamse Golf die in de jaren tachtig en negentig zo verfrissend de Nederlandse podia veroverende. 

Exhibitionisme in de boskes

Voor het zover was, figureerde Bogaerts, als eind twintiger, bij wat destijds de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS) in Antwerpen heette, gevestigd in de Bourlaschouwburg (nu  Toneelhuis). Bogaerts miste in zijn eerste kennismaking met het toneel betrokkenheid van de spelers; hij zag niets dan ‘leute’ (plezier) van acteurs die tijdens de voorstelling achter de schermen zaten te kletsen en te drinken tot ze werden opgeroepen om een scène te spelen, en dan opnieuw leute.

Bogaerts zou vervolgens enkele grootse voorstellingen neerzetten, zoals Vrijdag van Hugo Claus, Koning Lear van Shakespeare met Ton Lutz als Lear, Peter Oosthoek als Gloucester en Pierre Bokma als de Nar. Zijn versie van Het Park van Botho Strauss werd legendarisch. Deze versie van Shakespeares Een Midzomernachtdroom is een ode aan de banaliteit van de lust die hij vertaalde als ‘exhibitionisme in de boskes’. 

In de necrologieën gewijd aan Bogaerts betrekkelijk plotse overlijden op zaterdag 16 oktober miste ik een aspect – een dat toch essentieel is, maar wellicht minder gepast lijkt in een herdenking. Tijdens de jaren dat hij verbonden was aan Toneelgroep Amsterdam, tussen 1987 en 1991, ondervond hij veel tegenslag. Een enkele maal moest hij de regie halverwege het productieproces uit handen geven; van bijvoorbeeld Bekende gezichten, gemengde gevoelens van Botho Strauss en daags voor de première op dinsdag 16 oktober 1990 werd zijn regie van Slot Wetterstein van Frank Wedekind afgelast omdat de ‘artistieke kwaliteiten beneden peil waren’. 

Met schrijver en dichter Hugo Claus raakte hij in 1994 in een heftige ruzie verzeild toen Bogaerts diens toneelstuk Onder de torens (1993) regisseerde. In een Open Brief die Claus plaatste in het Vlaamse weekblad Humo betichtte hij de regisseur van ‘hoogverraad’: het getuigt van ‘domheid en arrogantie’ als regisseurs zich verheven wanen boven de tekst, betoogt Claus. En: ‘Het nare sprookje begon toen jij te kennen gaf dat je de auteur liever niet aanwezig zag bij de repetities. Toen ik insisteerde dat ik minstens één keer een doorloop zou bijwonen (want ik heb enige ervaring met regisseurs die ideeën hebben), wilde je mijn aanwezigheid wel gedogen. Vrij snel daarna – ik had het kunnen weten – gelastte je de doorloop af. ‘Waarom, Sam?’, vroeg ik. ‘Omdat het voordoek niet klaar is’. ‘Tiens, hangt het wel en wee van mijn toneelstuk af van een voordoek?’ ‘Zeker’, wedervoer je, ‘want met dit voordoek… daar doe ik iets mee.’ Inderdaad, je hebt er iets mee gedaan. Je hebt het voordoek opgetrokken en weer laten zaken en daarmee de sulligste mise-en-place van de laatste decennia geopenbaard.’ Claus besluit zijn brief met het bijtende: ‘Het wordt tijd dat regisseurs in hun kunst- en vliegwerk beteugeld worden. Deze opstand van de klerken heeft lang genoeg geduurd.’ Dit is meer dan een akkefietje tussen schrijver en regisseur. 

Verpletterend

Om terug te keren naar Albee: sinds Bogaerts’ versie van Wie is bang heeft Albee – en hij niet alleen – de vrijheid in opvoering van zijn werk aan banden gelegd. Vanzelfsprekend kwam het hem ter ore wat Bogaerts met zijn stuk had gedaan, zoals het volledig schrappen van het derde deel en dat vervangen door Vlaamse smartlappen. 

Het Antwerpse auteursbureau Almo, dat de rechten van toneelschrijvers en componisten behartigt, waaronder die van Albee, Bertolt Brecht en Kurt Weill, zag vanaf van de jaren negentig een toename van wantrouwen van buitenlandse toneelauteurs jegens het Nederlandse regisseurstheater, van wie Bogaerts maar ook Johan Simons, Theu Boermans, Ivo van Hove, Gerardjan Rijnders en tal van andere, vaak vooraanstaande regisseurs representanten zijn. Rijnders bijvoorbeeld noemde zichzelf eens een ‘woeste bewerker’. 

In NRC Handelsblad (23 augustus 2007) benadrukte directeur Paul Larivière van Almo dat een auteur tot zeventig jaar ‘na zijn dood geestelijke eigenaar blijft van de tekst’. En hij vervolgde: ‘De evolutie van het regisseurstheater is in Nederland en Vlaanderen extreem, zeker in het circuit van de kleine zaal. Regisseurs verwaarlozen de hoffelijkheid jegens de auteur. Hierdoor is de rechtenkwestie steeds complexer geworden met als gevolg dat de artistieke vrijheid meer dan ooit wordt beknot. Vroeger kon je volstaan met een velletje papier, nu sluit de agent een boekwerk bij met gedetailleerde aanwijzingen, zoals leeftijd van de uitvoerenden, uiterlijk, geslacht, zelfs haardracht.’

Dat ene velletje van Almo of een heel boekwerk met regels en restricties maakt een wereld van verschil. Ook dat is misschien de erfenis van Bogaerts. Desalniettemin: zijn Wie is bang voor Virginia Woolf? maakte een verpletterende indruk, niet zozeer vanwege de brutaliteit van de smartlappen maar omdat Bogaerts slim en vernuftig in de keuze van de liedjes de thematiek van dat laatste deel liet meeklinken. Martha’s triestheid verstilde steeds meer. Viviane De Muynck liet een lampenkap langzaam heen en weer slingeren. 

Duidelijk zichtbaar in het decor stond, op de grond, een portret van een wenend jongetje, kitsch weliswaar met zijn betraande wangen, blonde kapsel en scheiding keurig in midden, maar het werkte, sterker: het was ongelooflijk goed. Enige voorkennis van het stuk of een eerder geziene versie is wel aan te bevelen bij zo’n rigoureuze bewerking. Nooit eerder greep een regisseur zo krachtig in als Bogaerts. De liefde tussen de echtelieden bleef op fenomenale wijze ongeschonden, want de duivel van het denkbeeldige kind was uitgebannen. Martha en George zochten én vonden houvast in sentimentele liederen.

Hebben Claus, Albee of de erven van Brecht en Weill ongelijk? Dat kunnen we niet zonder meer stellen. Wel dat er altijd een spanning zal bestaan tussen auteursrecht, vernieuwingsdrang en artistieke vrijheid. En in het geval van Wie is bang voor Virginia Woolf? leverde dat schitterend theater op.

 

foto Erik Bogaerts

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2022