Je hoeft het advies van de Raad voor Cultuur dat in april verscheen (Agenda Cultuur) niet bijster diepgaand te lezen om het jaar 2021 alvast dik te markeren in de langetermijnagenda. Na de schokkende bezuinigingsoperatie is het motto voor minister Bussemaker, Raad en andere beleidsmakers nu: rust in de tent. Voor de aankomende periode (2017-2020) heeft de Raad het over het oplossen van ‘knelpunten’. Maar ondertussen lijkt iedereen langzaam maar zeker voor te sorteren op een enorme bestelwijziging bij de vólgende cultuurnotaperiode die begint op 1 januari 2021.

Normaalgesproken zouden we het dan hebben over de periode 2021-2024, maar het opheffen van de vierjarige cyclus is juist één van de proefballonnen die de Raad hier oplaat. Het advies stelt dat een subsidieplanperiode van vijf of zes jaar minder bureaucratie met zich meebrengt en, belangrijker, het mogelijk maakt om te kijken of ingezet beleid wel werkt, vóórdat de hele cultuursector weer naar de volgende aanvraagrond snelt.

Het belangrijkste voorstel van de Raad is echter het verleggen van het initiatief van het cultuurbeleid van het rijk naar stedelijke regio’s. Als dat doorgang vindt zou dat niet minder dan een revolutie zijn – de minister was in haar eerste reactie dan ook ‘geen voorstander’.

Toch loont het de moeite om dit plan serieus te nemen. Het idee is dat instellingen in een stad of regio gezamenlijk een plan indienen bij het rijk en dat de Raad en de fondsen vervolgens kijken of die plannen aan hun criteria voldoen en of er geen lacunes ontstaan. Het interessante aan dit voorstel is dat het de dynamiek van het cultuurbeleid radicaal omkeert: niet langer concurreren instellingen per sector met elkaar om de subsidiepot (zoals de negen BIS-toneelgezelschappen), ze zullen per regio met hun voornaamste samenwerkingspartners (in het theater bijvoorbeeld de podia) een geloofwaardig plan moeten maken.

Het grootste gevolg van deze omslag is waarschijnlijk dat er een veel grotere diversiteit tussen regio’s ontstaat. Sommige steden zullen zich specialiseren, zoals nu al heel bescheiden gebeurt in bijvoorbeeld Eindhoven (design) of Arnhem (mode), andere regio’s bouwen hun eigen infrastructuur (zoals Brabant nu al begint te doen). Maar die diversiteit heeft ook een keerzijde, want de inzet voor de kunsten is niet in elke regio of stad even groot. Het gelijke speelveld voor instellingen, dat de Raad elders in het advies bepleit, raakt dan ver uit beeld.

Het grootste probleem met de langetermijnvisie van de Raad lijkt me dan ook dat de horizon zo ver weg is. Zoals de Raad scherp schetst zijn de voorkeuren en samenstelling van het publiek snel aan het veranderen. Nieuwe generaties groeien niet langer langzaam maar zeker ‘in’ traditionele genres. Nu al geven de grote steden steeds zelfbewuster hun cultuurbeleid vorm, grotendeels als reactie op de zich terugtrekkende rijksoverheid. De grootse visie voor over zes jaar contrasteert sterk met de beleidsleegte voor de nakende subsidieperiode.

Want de voorstellen die de Raad doet voor de periode 2016-2020 zijn bepaald mager te noemen. Ze pleit voor voortzetting van een aantal programma- en projectsubsidies die nu uit incidentele middelen worden betaald en voor extra budget voor talentontwikkeling – we signaleren de terugkeer van het lange tijd verboden woord ‘productiehuis’ – en voor interdisciplinair werk. Maar goed, de Raad heeft ook al begrepen dat het uiterst moeilijk wordt om zelfs de bescheiden investering van 29,5 miljoen euro die ze hiervoor vraagt voor elkaar te krijgen.

Het nieuwe tijdperk voor de kunsten is nog maar twee jaar begonnen. Nu beginnen we een aantal van de diepere gevolgen van de bezuinigingen waar te nemen. Mensen die met uiterste inspanningen hun instelling overeind houden lopen op hun tandvlees; als ergens de façade valt, zoals bij het Grand Theatre in Groningen, wordt zichtbaar hoezeer de instituten met plakband en elastiekjes bij elkaar worden gehouden. Maar er vindt ook een generatiewisseling plaats: de Raad schetst een beeld van een generatie die trouw blijft aan de cultuurvormen uit haar jeugd. Maar tegelijk komen juist leden van die generatie op posities als artistiek leider of festivaldirecteur. Daar ligt een kans om in korte tijd het culturele veld sterk te vernieuwen. Het lijkt me verspilling van de crisis als het cultuurbeleid de komende vier jaar stilstaat.

Dossiers

Theatermaker zomer 2015