Geaardheid en gender zijn hot topics in alle lagen van de samenleving. Maar al die aandacht en fixatie – ook in het theater – brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Wie vertelt het verhaal? Welk perspectief is leidend? Mounir Samuel ziet dat queer voorstellingen de hokjesgeest vaak onbedoeld versterken in plaats van dat ze ertegen ingaan.

‘Ik weet niet wat het is’, zegt chef-redactie Winq magazine Martijn Kamphorst nadat hij een proefvoorstelling van Fok me hokje (Studio 52nd) van regisseur Gable Roelofsen heeft gezien.

‘Het was echt heel vet. Maar toch ging ik met een treurig gevoel weg.’ Waar die treurigheid vandaan komt, weet hij zelf ook niet.

Wel vertelt hij zich weer helemaal terug op zijn eigen middelbare school te wanen, waar hij als homoseksuele jongen tot de eindexamens diep in de kast zat. ‘Dat er anno 2021 nog exact hetzelfde naar homoseksualiteit wordt gekeken als toen ik tiener was, raakt me echt’, concludeert hij lichtelijk emotioneel.

Dat kan niet, denk ik. Ja, ‘homo’ is het meest gebruikte scheldwoord in de Nederlandse taal – zéker ook op het schoolplein. En ja, het geweld tegen homoseksuele en transgender personen in Nederland groeit. Maar dat zijn de boemerangeffecten van een samenleving waar vrijwel niets zo snel gaat als de emancipatie van queer personen.

Maar Martijn houdt stug vol: ‘Als je de uitspraken in de voorstelling hoort, is er echt niets veranderd hoor. Ik voelde me weer die onzekere, beschaamde, zestienjarige jongen.’

De situatie is wel veranderd, maar het narratief niet. Wat daar het gevolg van is, wordt me al snel duidelijk.

Gelaagde identiteiten
De volgende dag is het mijn beurt om voor Theaterkrant een persvertoning van Fok me hokje bij te wonen. De voorstelling heeft als doel gender en geaardheid bespreekbaar te maken op vmbo-scholen en zal – als de situatie het eindelijk toelaat – langs scholen in het hele land toeren.
Ik heb zin in de vertoning. Ik ben al weken thuis en heb al maanden geen theater kunnen bezoeken.

Vol verwachting zit ik in de nagenoeg lege zaal van theater De Krakeling in het Westerpark. Het licht gaat uit en de muziek gaat aan. Dikke beats. Het tempo zit er gelijk in. Het acteerwerk van Dionisio Matias en Smita James is goed en van Diederik Kreike zelfs uitstekend. De choreografie van Winston Ricardo Arnon is cool. Het decor en de kostuums zijn artistiek. De spreektaal klopt. Er wordt geen rond verhaal verteld, maar met anekdotes en snapshots van vijftien queer jongeren gewerkt. Onder begeleiding van psychiater Glenn Helberg schreven zij hun ervaringen op. Onder hen drie transgender jongens, wier brieven extra veel aandacht krijgen. Daarnaast zijn naar aanleiding van de geweldsincidenten in Amsterdam-Oost ook vier cisgender heteroseksuele Marokkaans Nederlandse jongeren bij het proces betrokken. Hun perspectieven en ervaringen worden op één lijn met die van queer personen gezet. Begrijpelijk, maar in dit geval toch echt wel problematisch. Want het is één ding om als hetero Marokkaanse Nederlander niet welkom te zijn in de club, het is een volgende om als homoseksueel koppel gedwongen te worden om te verhuizen omdat je wordt weggepest.
Het artistiek team vertelt trots dat de jongeren elkaar uiteindelijk ook hebben ontmoet en dat dit heel spannend was. Spannend, waarom? Het was mijns inziens een stuk spannender geweest om met gelaagde identiteiten te werken. Nu wordt de fictieve tegenstelling tussen de vermeende ‘homofobe’ Marokkaanse Nederlander én de witte queer persoon slechts uitvergroot en de stigmatisering van beide groepen versterkt. Maar dit is slechts één van de punten waarop de voorstelling bij mij wringt en – geheel onbewust – een algemene maatschappelijke zienswijze reproduceert.
Wie naar Melk en Dadels van regisseur Daria Bukvić gaat, krijgt feitelijk dezelfde analogie voorgeschoteld. Namelijk: Marokkaanse Nederlanders hebben het heel zwaar, ondervinden discriminatie en worden over één kam geschoren, maar ze zijn ondertussen zelf wel homo- en zeker transfoob. Beide, maar zeker dat laatste is overigens niet helemaal waar, zo weet ik uit eigen ervaring. Anders dan veel mensen denken is een transitie niet haram in de islam en is de acceptatie van vooral trans mannen vrij hoog. Herhaal dat narratief echter vaak genoeg en het wordt vanzelf de waarheid, die homo- en transfobie binnen de Marokkaans Nederlandse ‘gemeenschap’ vervolgens als vanzelf legitimeert. Overigens vinden we eenzelfde narratief ook terug in de Gesluierde Monologen en Niet Meer Zonder Jou van Adelheid Roosen en Schijn van Floris van Delft. Een voorstelling over homo- en transfobie in de harde, witte buitenwereld interesseert dezelfde witte makers blijkbaar niet.

Een wee gevoel in de maag
Fok me hokje is pas enkele minuten begonnen als ik een wee gevoel in mijn maag voel. In de openingsscène wordt door de drie acteurs een semi-humoristisch, razendsnel gendercollege gegeven op een toon van ‘snap jij het nog?’. De spaarzame toeschouwers in de zaal lachen. Blijkbaar is gender diversiteit oh zo grappig en ingewikkeld allemaal.
‘Is een trans vrouw biologisch vrouw?’
‘Nee!’, wordt er vrolijk geroepen.
Ik voel een steek.
‘Geslachtsdelen zijn niet het enige wat onze biologie bepaalt, ons brein, hormoonhuishouding en chromosomen behoren ook tot onze biologie!’, wil ik roepen. Maar ik zwijg.

Het gaat verder. Een trans vrouw ‘is een man die zich een vrouw voelt’.
De uitspraak wordt in de voorstelling nog -tig keer herhaald. ‘Een trans man voelt zich man.’

Dit is één van de meest voorkomende en schadelijkste opvattingen over transgender personen die we in onze samenleving constant herhalen. Schijnbaar is het gender van een transgender persoon niet diens ware staat van zijn, maar een beleving, een gevoel.

Een mens voelt zich echter geen Jood, homo, moslim, krantenlezer of Ajaxiet – die is dat.
Ik voel mij dus geen man, ik ben man.
En dat ben ik niet vanaf het moment van mijn fysieke transitie – zoals de voorstelling insinueert – maar vanaf mijn geboorte. Het is wat dat betreft u, niet ik, die een transitie moet maken en gender los van geslacht moet gaan zien.
De voorstelling gaat in rap tempo door. Tot drie keer wordt er over binders gesproken waarmee de borsten worden afgebonden. Deze blijken het optimum van trans zijn. Zo voelt een jongen zich dan ‘iets minder dood’. Wat hem verder man maakt of mannelijkheid voor hem betekent, wordt niet verteld.

Er volgen anekdotes over geweld, pesterijen, onbegrip, uitsluiting en agenten die bij het passeren kokhalsgeluiden maken. Dan is er nog de angst om in de kleedkamer in elkaar te worden geslagen ‘en dan maak ik nog niet eens een transitie door’. Het zijn dit soort vluchtige ondoordachte bijzinnen die op mij de uitwerking van een kanonschot hebben. Want blijkbaar ben ik als transgender persoon pertinent onveilig en word ik in de kleedkamers in elkaar geslagen als ik een lichamelijke transitie doormaak. Hoe moet een jongere die met zijn gender identiteit worstelt en voor het eerst zo’n voorstelling ziet, zich tot dergelijke insinuaties verhouden?
Als toeschouwer kan ik maar één conclusie trekken: we leven in een gevaarlijke homofobe wereld, maar het is toch wel het ergste om transgender te zijn.

De totale voorstelling duurt 45 minuten, die aanvoelen als de 45 langste minuten van mijn leven. Ik wil wegrennen, maar blijf zitten. Dit doe ik uit respect voor het enthousiaste team vol positieve intenties, uit waardering voor de regisseur en acteurs die ik ken en met begrip voor de input van mensen die ik hoog heb zitten. Dus ik zit de voorstelling uit al voelt het als zware emotionele arbeid. Ik smacht naar de ommekeer, de plotselinge verschuiving van perspectieven, de vreugdevolle climax, maar die blijft uit.
Ik voel me even verward als Martijn. Omdat ik voor het eerst in mijn leven geen transgender wil zijn. Het is een gevoel dat nog dagen na afloop blijft hangen.

Trans is the new gay

Fok me hokje staat niet op zichzelf. Sterker nog, het is één van de betere pogingen omdat in ieder geval met de verhalen van de jongeren zelf, met goede nazorg en onder begeleiding van experts is gewerkt. De reden dat ik deze voorstelling er zo uitlicht, heeft dan ook alles te maken met een bredere tendens die ik in de theaterwereld en ver daarbuiten zie. Geaardheid en gender zijn een hype. Trans is the new gay à la autumn is the new spring. Rond het thema gender worden hele festivals gebouwd zoals theaterfestival Boulevard (2018), What You See Festival (2018), International Film Festival Rotterdam (2019), de expositie als What A Genderful World in het Tropenmuseum (2019-2020) en Wereldmuseum (2021) en nog veel meer, had Covid-19 er geen stokje voor gestoken.
De aandacht voor gender en geaardheid is begrijpelijk. Kunstenaars werken graag met maatschappelijke thema’s en gender is een hot topic. Daarbij: sex sells. Gender en seksualiteit worden dan ook graag en met grote regelmaat aan elkaar gelinkt en door elkaar gehaald.

Al die aandacht en fixatie – zeker op trans kwesties – brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Wie vertelt het verhaal? Welk perspectief is leidend? Welk narratief wordt gereproduceerd? En wat zijn daar de gevolgen van?

Transgender personen zijn de kwetsbaarste groep in Nederland. Ze leven het vaakst onder de armoedegrens, ervaren de meeste arbeidsdiscriminatie en geweld, belanden het vaakst in de seksindustrie, worden door familie en vrienden verstoten en zijn ook in Nederland het slachtoffer van moord. Vorig jaar werd nog een trans vrouw vermoord in Rotterdam. Het jaar daarvoor werd een trans vrouw aan stukken gereten in Arnhem.

Dit is één kant van het verhaal dat niet onderschat of ontkend mag worden. Maar er is ook een andere kant en dat is dat transgender personen voortdurend in een ééndimensionaal frame worden gestopt waarin zij niets anders zijn dan dat: transgender. Daarbij komt – net zoals in de voorstelling – alle aandacht op de lichamelijke veranderingen te liggen, bestaat er een ‘voor’ en ‘na’ en worden er geen vragen over de maatschappelijke gender opvattingen gesteld maar over ‘hun’ vermeende gender identiteit. De eerder beschreven problematiek rond transgender personen is een rechtstreeks gevolg van de schadelijke frames en giftige retoriek die overal terugkomt; in uitspraken van populistische politici tot sensatiebeluste mediakoppen, van het tv-programma Hij is een Zij tot menige cabaretvoorstelling. In dit alles ligt een constante focus op de behoeftebevrediging van het cisgender publiek dat alles mag vragen, alles mag weten en vooral alles moet kunnen zeggen.
In Fok me hokje zie je niet één keer een trans persoon voetballen, huiswerk maken, dansen, verliefd worden of simpelweg mens zijn. Depressie en lichamelijk ongemak is alles wat de klok slaat.
Overigens zijn de lesbiennes en homo’s in de voorstelling evenmin gelukkig. Vergeet de regenboogvlag en roze cupcakes. Geen coming out verloopt voorspoedig. De lichtheid en liefde ontbreekt. Maar als de wereld vol galopperende glitter eenhoorns zou zijn was zo’n voorstelling natuurlijk ook niet nodig. Toch?

Het probleem van problematisering

Programmering rond gender levert geld op – veel geld zelfs. Vanuit het oogpunt van diversiteit en inclusie ‘moeten we hier wat mee’. Omdat de acceptatie van homoseksualiteit en gender identiteit achterblijft, worden er ook door de overheid extra fondsen vrijgemaakt.
Het probleem van deze aanpak is dat zij probleemgestuurd is en problematisering in de hand werkt. In plaats van een voorstelling te maken waarin allerlei genders en liefdes als vanzelfsprekend ‘zijn’, wordt er een educatieve voorstelling gemaakt die zich primair richt op het onbegrip en ongemak van de cisgender heteroseksuele scholier (of toeschouwer) en wordt hun zienswijze als uitgangspunt genomen. Hierdoor worden schadelijke stigma’s over gender en geaardheid onbewust gereproduceerd.

‘Ja maar de teksten zijn van de jongeren zelf!’, werpt regisseur Roelofsen in een tweeënhalf uur lang nagesprek tegen.
Dat moge waar zijn. Maar waar haalt een veertienjarige trans jongen zijn taal vandaan? Van zijn cisgender omgeving, zijn ouders en de artsen van de genderpoli. Hij reproduceert slechts de taal die hem door cisgender volwassenen wordt aangeleerd. Daardoor kan een veertienjarige jongen zeggen dat hij zich ‘man voelt’, terwijl een 31-jarige trans man als ik zoiets nooit zal doen.

‘En dit zijn hun ervaringen’, vervolgt Roelofsen, nog steeds lichtelijk defensief maar tegelijk ook zichtbaar geschrokken.

Ook daarin heeft hij gelijk. Maar wie bepaalde en stuurde in de vragen? Is de queer jongeren gevraagd wat hun grootste hobby’s zijn? Wanneer ze het gelukkigst zijn? Wat mannelijkheid of vrouwelijkheid voor hen betekent? Hoe hun eerste kus was? Wie hen het meest inspireert? Wie hun wel honderd procent in hun coming out steunde? En wie bepaalde vervolgens de selectie? Wat je zaait zal je oogsten. Daarom is het niet genoeg om de verhalen van dergelijke jonge, kwetsbare personen als grondtekst te gebruiken, maar is het noodzakelijk deze perspectieven ook in volwassen vorm binnen het artistieke team te vertegenwoordigen. Hetzelfde geldt trouwens ook voor de vele voorstellingen over vluchtelingen. Te vaak worden de kwetsbare verhalen van net gearriveerde vluchtelingen gepropageerd en wordt er vervolgens vanuit een eigen witte blik invulling gegeven, zonder dat er een gelijkwaardig speelveld bestaat, of de personen in kwestie tegen zichzelf en anderen in bescherming worden genomen. Diezelfde voormalig vluchtelingen zouden enkele jaren later hun verhaal vaak al heel anders vertellen en niet langer aan een witte regisseur uitbesteden.

Vechten om bestaansrecht

In de leukste maar tegelijk meest problematische scène van de voorstelling wordt een Vogue-dans opgevoerd waarin de homoseksualiteit en gender fluïditeit in het dierenrijk wordt uitgebeeld. De strekking: ‘Het komt ook in de natuur voor, dus homoseksualiteit is wél natuurlijk.’
Ergo: omdat pinguïns homoseksueel zijn, mogen wij dat ook? Wat nou als transgender zeeanemonen niet in de natuur voorkwamen? Zet dat dan het bestaan van transgender personen opeens op losse schroeven? Zolang het ongemak van de cisgender heteroseksueel net zoveel aandacht krijgt en respect verdient als de existentie van queer personen, blijft de status quo gehandhaafd. Heel cru gesteld: het ongemak ten aanzien van Joden (ronduit antisemitisme dus) krijgt toch ook niet een even groot of gelijkwaardig podium als het bestaan van Joden zelf? We zouden het niet eens in ons hoofd halen om op basis van het dierenrijk het bestaan van diversiteit – en dus ook het bestaan van Joden als etnische en religieuze groep – te verklaren. Waarom begrijpen we bij een voorbeeld met Joden wel, wat we bij discussies rond de legitimiteit van kleur, afkomst, geaardheid en gender maar niet willen begrijpen? Namelijk dat een mens is wat die zegt te zijn en niet wat anderen daarvan willen of mogen maken?

Mijn commentaar na afloop komt even hard aan, maar het artistieke team komt direct in actie. Tot mijn verrassing besluiten de makers de teksten grondig te herzien, sommige monologen te herschrijven, op zoek te gaan naar verhalen van queer jongeren van kleur en input van andere externe experts te vragen. Die open houding siert hen en toont de oprechte wil aan om zelf in de spiegel te kijken, in plaats van die altijd het publiek voor te houden. En wat de voorstelling betreft; ik heb zowaar zin om de nieuwe versie te zien. Ja, ook met voguende transgender zeeanemonen en al.

Foto: Robert van der Ree

Mounir Samuel is journalist – voor onder andere De Groene Amsterdammer -, schrijver, theatermaker, dramaturg en adviseur diversvaardigheid in de kunst- en cultuursector.
De voorstelling die hij zag was een besloten try-out van een work-in-progress.

Dossiers

Theaterkrant Magazine mei 2021